ning te nemen op z'n eigen pensioenverzekering. Vanwege gebrek aan kopij schreef hij in de beginjaren onder diverse pseudoniemen de nummers voornamelijk zelf vol. Zijn missie was zoals hij dat zelf verwoordde ‘to save and publish the records of the Negro, that this despised people may not become a negligible factor in the thought of the world’. Een volk dat geen geschreven geschiedenis heeft, loopt het risico te verdwijnen, waarschuwde Woodson keer op keer. Daarbij verwees hij, en dat was misschien niet helemaal terecht, naar het lot van de indianen.
In zijn geschiedkundig onderzoek concentreerde Woodson zich niet zozeer op de slavernij, als wel op de handel en wandel van vrije zwarten. Veel aandacht had hij ook voor de zwarte cultuur in Latijns Amerika, West-Indië en uiteraard Afrika. Van zijn hand verschenen monografieën met titels als A Century of Negro Migration (1918), Free Negro Owners of Slaves (1924), Free Negro Heads of Families (1925), The Negro as a Businessman (1929), The Negro Wage Earner (1930), The Negro Professional Man and the Community (1934), en African Background Outlined (1936).
Het meest bekend werden uiteindelijk The Negro in Our History (1922) en The Mis-Education of the Negro (1933). Het eerstgenoemde boek zou tot het verschijnen in 1947 van From Slavery to Freedom van Woodsons informele opvolger John Hope Franklin, hét handboek zijn voor de Afro-Amerikaanse geschiedenis. Het andere boek was Woodsons meest controversiële en tevens meest herdrukte werk. Hierin betoogde hij zonder omwegen dat in het door blanken gecontroleerde Amerikaanse schoolsysteem de studenten opgeleid werden om ‘de Hebreeër, de Griek, de Latijn en de Teutoon te bewonderen maar de Afrikaan te verachten’. Hij toonde aan hoe in de schoolboeken over negers ofwel in het geheel niet werd gesproken, ofwel terloops als maatschappelijk probleem. Onomwonden stelde Woodson vast dat de zwarte jeugd werd ‘gehersenspoeld’ om zich willoos te schikken in de blanke onderdrukking.
Tegen deze educatieve misstand begon Woodson eind jaren dertig een tegenoffensief met de lancering van zijn Negro History Bulletin dat bestemd was voor de zwarte schooljeugd, hun ouders en leraren. ‘Wij hebben een glorieus verleden,’ hield hij zijn lezers in een van de eerste nummers voor. ‘Als je de geschiedenis van Afrika bestudeert, de geschiedenis van onze voorouders - mensen op wie we trots mogen zijn - dan zie je hoe rijk hun geschiedenis was. Wij nu gaan terug naar die schitterende geschiedenis waaruit we inspiratie kunnen putten voor grootse verrichtingen.’
Hiermee verwoordde Woodson het ‘Black is beautiful’-gevoel en het ‘Proud to be black’-sentiment avant la lettre. Hij schreef ronduit dat de negers de uitvinders waren van het monotheïsme en de jury-rechtspraak, hetgeen de hoeksteen zou zijn van de moderne democratische rechtsstaat. Ruim aandacht had hij voor de machtige Afrikaanse koninkrijken. Ook bracht hij te berde dat vermoedelijk de Afrikanen lang voor Columbus al Amerika hadden ontdekt.
Om zijn betogen kracht bij te zetten riep Woodson de tweede week in februari, waarin de verjaardag van zowel Abraham Lincoln als Frederick Douglass herdacht worden, uit tot ‘Negro History Week’. Deze week was, zette hij uiteen, niet bedoeld om de grieven op te spelen maar om stil te staan bij wat de negers allemaal hadden bereikt ondanks hun achterstelling. Woodsons week leidde een wat sluimerend bestaan tot ze in 1976 in het kader van de viering van het tweehonderdjarig bestaan van de VS, werd opgewaardeerd tot ‘Black History Month’.
Woodson beoefende de Afro-Amerikaanse geschiedschrijving met een tweeledig doel. Voor het zwarte volksdeel moest het een therapeutisch instrument zijn voor het aankweken van een positief etnisch zelfbeeld. Daarnaast was het een middel om de blanken ervan bewust te maken dat ‘de neger’ in de beschavingsgeschiedenis wel degelijk een rol van betekenis had gespeeld. Door de onwetendheid omtrent de neger op te heffen, zouden racistische vooroordelen vanzelf verdwijnen, zo was Woodsons redenering. Dat was een optimistische gedachte in een tijd waarin het ‘wetenschappelijk racisme’ en het geloof in de genetische inferieuriteit van de neger hoogtij vierden. Maar Woodson had wel enigszins de wind in de rug van de opkomende sociale wetenschappen zoals de sociologie en vooral de antropologie. Zijn werken verschenen in een wereld waarin bijvoorbeeld Franz Boas de idee van de gelijkwaardigheid der culturen ontvouwde, en waarin Meville J. Herskovits bij het zwarte volksdeel in de Nieuwe Wereld een aanzienlijke culturele erfenis uit Afrika ontdekte.
Woodson zelf had absoluut geen hinder van wat John Hope Franklin later ‘the dilemma of the