Hollands Maandblad. Jaargang 1995 (566-577)
(1995)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
‘Mijn geheime verstandhouding met u’
| |
[pagina 15]
| |
teerde Crone in 1936 met een bundel schetsen, getiteld Gymnasium en Liefde, welke werd vooraf gegaan door de in eigen beheer uitgegeven novelle Stephan en Lizette. In 1939 verscheen zijn novelle Het Feestelijke Leven, begin 1940 gevolgd door Muziek over het Water. Vanaf 1941 was Crone letterkundig adviseur bij uitgeverij Bruna in Utrecht. In 1944 maakte hij de overstap naar uitgeverij Strengholt in Amsterdam, waar hij een soortgelijke functie vervulde. Toen Crone in november 1951 overleed was hij werkzaam bij de Algemene Kunstzijde Unie in Arnhem, waar hij in 1947 als copywriter/journalist in dienst was getreden. Vlak voor zijn verhuizing naar Arnhem verscheen zijn verzameld proza, waarin behalve de drie eerder uitgegeven boekjes ook een tiental korte verhalen werd opgenomen, waaronder het titelverhaal ‘De Schuiftrompet’. Het geheel werd ingeleid door Dr. P.H. Ritter Jr..
De literaire nalatenschap van Ritter omvat, behalve de ontelbare boekbesprekingen en de al genoemde romans, tal van beschouwingen.Ga naar eind5 Het Archief Ritter, ondergebracht in de universiteitsbibliotheek van de Utrechtse Universiteit, bevat meer dan 60.000 brieven van en aan honderden auteurs, uitgevers en andere prominenten uit het Nederlandse culturele en maatschappelijke leven.Ga naar eind6 In deze zeer uitgebreide brievencollectie, die door voormalig avro-medewerker Jan van Herpen werd geïnventariseerd, bevindt zich ook een map met daarin de briefwisseling tussen Ritter en C.C.S. Crone. Om precies te zijn: dertien brieven van Crone aan RitterGa naar eind7 en elf (doorslagen van) brieven van Ritter aan Crone. De eerste brief - van Crone aan Ritter - is gedateerd 16 mei 1935, de laatste brief uit deze collectie, gedateerd 28 mei 1949, is van de hand van Ritter en heeft betrekking op de geboorte van Crones oudste zoon. Daarnaast is nog een beperkt aantal brieven van Ritter in het bezit van erven van C.C.S. Crone, waaronder een brief die Ritter in 1943 schreef vanuit zijn gijzelingsoord in St. Michielsgestel. In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (nlm) ten slotte, bevindt zich nog een brief van Ritter aan Crone, gedateerd 23 augustus 1948. Een door Crone getypt afschrift van dit schrijven zit in het Archief Ritter.
In de bibliofiele uitgave Onze fatale geboortestad doet Arjaan van Nimwegen de correspondentie tussen Crone en Ritter af als weinig interessant. Alleen de twee in het genoemde boekje opgenomen brieven (een brief van Crone aan Ritter van 22 augustus 1948 en het antwoord dat Ritter de volgende dag schreef) zijn wat Van Nimwegen betreft de moeite waard omdat ze ‘iets meer van de correspondenten zelf prijsgeven’.Ga naar eind8 Een oppervlakkige lezing van de 24 brieven en briefjes uit het Archief Ritter wettigt het oordeel dat deze correspondentie een beperkte literair-historische waarde heeft. Beschouwt men het materiaal in samenhang en in combinatie met ander bronnenmateriaal (manuscripten van Crone, boekbesprekingen van Ritter, radiolezingen van beiden en andere briefwisselingen), dan blijkt deze correspondentie in meerdere opzichten interessant. Zo geeft de eerste brief van Crone aan Ritter (gedateerd 16 mei 1935) aanleiding om nog eens opnieuw te kijken naar de ontstaansgeschiedenis van Gymnasium en Liefde. In die brief stelt Crone dat hij ondanks het feit dat hij er niet in is geslaagd zijn bundel Gymnasium gepubliceerd te krijgen, is ‘begonnen aan een nieuw werkje, ditmaal getiteld: “Gymnasium en Liefde”.’ Dat Crone hier expliciet spreekt van een nieuw werkje is opmerkelijk, omdat Eddy Mielen in zijn publikatie C.C.S. Crone, kroniek van een Utrechtse schrijver ervan uitgaat dat Gymnasium en Liefde (gepubliceerd in 1936) in feite een ‘bijgeschaafde’ versie is van de bundel Gymnasium, die Crone, zo blijkt uit correspondentie met zijn oom Jan Engelman, reeds vóór augustus 1934 voltooide.Ga naar eind9 Tevens stelt Mielen dat, in tegenstelling tot Crones latere werk, Gymnasium en Liefde, ‘min of meer aan één stuk door werd geschreven met gebruikmaking van wat aantekeningen en losse fragmenten’.Ga naar eind10 Van de bundel Gymnasium bestaat geen manuscript meer, zodat die tekst niet kan worden vergeleken met die van Crones debuut Gymnasium en Liefde. Niettemin zijn er, wanneer men teruggaat naar het ruwe materiaal en het handschrift van Gymnasium en Liefde overduidelijke aanwijzingen dat het hier inderdaad gaat om twee afzonderlijke ‘werkjes’, zoals Crone schrijft aan Ritter. Wel verwerkte Crone bij de voorbereiding van Gymnasium en Liefde een aantal fragmenten van wat hij zijn ‘Oer-gymnasium’ noemt. Het ruwe materiaal voor Gymnasium en Liefde bestaat uit 130 pagina's op folio-formaat waaronder een ‘draaiboek’ van twee pagina's met de gehele verhaallijn, en twee pagina's met ‘Technische aanwijzingen’.Ga naar eind11 | |
[pagina 16]
| |
Het handschrift van Gymnasium en Liefde dat vervolgens op basis van dit ruwe materiaal werd geschreven, bestaat uit een vijftal schoolschriften.Ga naar eind12 Gezien het grote aantal doorhalingen in dit met potlood geschreven manuscript, kan moeilijk worden volgehouden dat deze tekst ‘min of meer aan één stuk door’ werd geschreven, zoals Mielen suggereert. Integendeel, de tekst werd om met Crone te spreken, ‘moeizaam op de taalmaterie veroverd’. De laatste pagina van het vijfde cahier besluit met de aantekening ‘tot hier getypt/ woensdag 17 April 1935 Gymnasium en Liefde voltooid!’.
Ook vanwege een andere reden is de bewaard gebleven correspondentie tussen Ritter en Crone interessant. De brieven werden geschreven over een periode van ruim vijftien jaar, van 1935 tot 1950, en bestrijken dus zo goed als de gehele literaire loopbaan van Crone. Sterker nog, uit de briefwisseling blijkt dat Ritter van meet af aan steeds een rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de literaire carrière van Crone: bij diens moeizame pogingen om zijn ‘oer-Gymnasium’ en zijn debuutbundel Gymnasium en Liefde gepubliceerd te krijgen; in de gunstige ontvangst van de novelles Het Feestelijke Leven, en Muziek over het water; en bij de poging van Crone om in 1947 met zijn verzameld proza De Schuiftrompet alsnog echt door te breken. Ook probeerde Crone zich aan het eind van de jaren veertig via Ritters Boekenhalfuur als literatuurcriticus bij een breed publiek te profileren. Zelfs bij Crones overstap naar de bedrijfsjournalistiek in 1947 speelde Ritter, althans naar Crone vermoedde, een rol.Ga naar eind13
Crone stamde niet uit een gezin dat een intellectuele traditie had hoog te houden. Ritter daarentegen kwam uit een geletterd milieu. Een radiocollega herinnert zich hem als een ‘academische man, wezensvreemd en moeilijk toegankelijk, echt een negentiende-eeuwse lettré’. Ritter was het Nederlandse literaire leven in eigen persoon, een instituut bijna. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Crone - met uitzondering van een kleine ‘faux pas’ - Ritter steeds voorkomend en met ontzag benaderde. Zeker in de periode dat hij voor het eerst met Ritter contact zocht, was daar ook alle reden toe. Op het moment van hun eerste ontmoeting op de redactie van het Utrechtsch Dagblad, januari 1934, was Ritter - inmiddels in de vijftig - al meer dan vijftien jaar hoofdredacteur van die krant en landelijk bekend. Crone was daarentegen een schooljongen, die een bundeltje schetsen probeerde te slijten. Ritter gaf Crone in dit eerste gesprek op de redactie van het UD te verstaan dat hij weinig voor hem kon doen, omdat hij juist op het punt stond als hoofdredacteur terug te treden. Maar hij was wel zo vriendelijk de schetsen van Crone telefonisch aan te bevelen bij J. Vinkenstein, de hoofdredacteur van de Utrechtsche Courant. Maar ook dit leidde niet tot publikatie van zijn bundeltje Gymnasium. Ook uitgeverij W. de Haan was niet in het manuscript geïnteresseerd.Ga naar eind14 En of de pijn nog niet groot genoeg was, liet ook zijn oom en ‘mentor’ Jan EngelmanGa naar eind15 weten dat Gymnasium beslist een ‘onrijp werk’ was en dat zijn neef er goed aan zou doen z'n publiceerdrang wat te temperen. Hij adviseerde dan ook vooral naar school terug te gaan en ‘Grieksch en Latijn te leren tot je er bij neer valt’.Ga naar eind16 Crone volhardt evenwel in zijn literaire ambitie en keert niet terug in de schoolbanken. Eenmaal bevrijd van de lyceumsfeer ziet hij kans binnen een halfjaar tijd het manuscript van Gymnasium en Liefde te voltooien. Na vergeefse pogingen om deze bundel onder te brengen bij de uitgeverijen W. De Haan, De Gemeenschap en Paul BrandGa naar eind17 wendt hij zich op 16 mei 1935 opnieuw tot Ritter. Ditmaal per brief. Daarin schrijft Crone onomwonden dat met een aanbeveling van Ritter, het waarschijnlijk geen probleem zou zijn een uitgever voor Gymnasium en Liefde te interesseren. Tevens waagt hij Ritter voor te stellen enkele fragmenten uit de bundel voor te dragen voor de avro-microfoon. Zonder twijfel zal het een deceptie zijn geweest voor Crone om van Ritter te moeten horen dat het manuscript niet geschikt was voor publikatie. Na eerst nog vergeefs te hebben geprobeerd de bundel gepubliceerd te krijgen bij uitgeverij Stols in Maastricht,Ga naar eind18 wordt Gymnasium en Liefde uiteindelijk in juni 1936 uitgebracht in de Egelantierreeks van de katholieke uitgeverij Vox Romana in Rotterdam. In dezelfde reeks verschijnt - toevallig of niet - tegelijkertijd Prinses Turandot van Jan Engelman.
In tegenstelling tot wat Ritter in de inleiding bij De Schuiftrompet suggereert, was hij niet van meet af aan onder de indruk van Crones werk. | |
[pagina 17]
| |
Gymnasium en Liefde noemde hij destijds ‘niet publikabel’. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit uitgesproken negatieve oordeel van Ritter Crone door het hoofd heeft gespeeld, toen hij enkele jaren later op zijn beurt een oordeel moest geven over een publikatie van Ritter, een biografie van Hans Christian Andersen. In de recensie die hij aan dit boek wijdt in De Nieuwe Eeuw (voor welk weekblad hij regelmatig boekbesprekingen verzorgde in de periode 1937-1940), laat Crone er weinig misverstand over bestaan dat hij, hoezeer hij ook onder de indruk is van de werkkracht van Ritter, de literaire kwaliteit van deze publikatie ver beneden de maat vindt. Crone sneert: ‘Ik weet het wel: het is een heele prestatie wekelijks voor de radioluisteraars zijn licht over een of meer dikke boeken te laten schijnen, daarbij de redactie te voeren van een hoeveelheid tijdschriften, iederen Zaterdag een flink artikel in het Utrechtsch Dagblad te hebben, jurylid van deze of gene prijsvraag te zijn, adviseur van een uitgeverij, etcetera, en terloops nog wat dunne en dikke boeken te produceeren. Het is een prestatie, - maar een, die meer van vlijt en uithoudingsvermogen dan van kunstenaarschap getuigt. Literatuur kan nu eenmaal niet aan den loopenden band gefabriceerd worden.’Ga naar eind19 Crone was niet onrechtvaardig. Ritter hád inderdaad een lange lijst van dunne en dikke boeken op zijn naam staan, om nog maar niet te spreken van al zijn andere publikaties. Zoals Menno Ter Braak in 1937 al opmerkte, had hij een onvoorstelbaar hoog produktietempo.Ga naar eind20 Wat Crone (net zo min als Ter Braak) niet wist, is dat meerdere titels uit die aanhoudende stroom van boekpublikaties van Ritter in de tweede helft van de jaren dertig - zoals de romans Kaïn en Abel en De Goede Herder- inderdaad aan de lopende band werden geschreven. Althans, gedreven door tijdnood, liet Ritter het schrijven van sommige hoofdstukken over aan een ghostwriter. Deze leverde op bestelling de ruwe kopij aan tegen een vooraf overeengekomen honorarium, of voor een bepaald bedrag per geproduceerde pagina, waar- | |
[pagina 18]
| |
na Ritter de tekst ‘doorlas en er door hier en daar een woord tussen te voegen, een persoonlijk cachet aan gaf’.Ga naar eind21
Ritters waardering voor Crones werk, het produkt van een zeer moeizaam schrijfproces, komt pas bij het verschijnen van diens novelle Het Feestelijke Leven. In zijn Boekenhalfuur van 2 juli 1939 besteedt Ritter ruimschoots aandacht aan deze publikatie. Dit in combinatie met een uitgebreide bespreking van Clara Lennarts Huisjes van Kaarten, een roman die zich eveneens afspeelt in Utrecht en zeer intrigerend opent met: ‘Dit is een lange straat. Ze loopt van C. en A. tot in de middeleeuwen.’ In zijn radio-causerie kwalificeert Ritter zijn jongere stadgenoot als een auteur met een zeldzame aanleg en stelt dat diens boek in alle opzichten beantwoordt aan de eisen die gesteld kunnen worden aan een geslaagde novelle. Opmerkelijk is Ritters enige punt van kritiek op Het Feestelijke Leven. In de tekst van deze radio-voordracht is te lezen: ‘Ik heb maar één bezwaar tegen dit boek. In het prospectus staat, dat wij voortdurend als achtergrond het met groote scherpte en liefde waargenomen Utrecht zien. Ik ben zelf in Utrecht geboren en getogen, en ik vind dat niet. Er worden veel Utrechtsche namen in dit verhaal genoemd, maar het stadsbeeld blijft onduidelijk. En de schrijver heeft geen gebruik gemaakt van die speciale, bedachtzame, beklemmend-deftige sfeer, die Utrecht onderscheidt van alle andere Nederlandsche steden. - Maar Crone kent de kracht van het sprookje, van de verlenging der werkelijkheid in den droom, die haar begrenzingen overschrijdt, en hij zou een leerling van Aart van der Leeuw genoemd kunnen worden indien hij meer arabesken had. Maar zijn neiging tot strakker en gekortwiekter proza is dan zijn eigenheid. Eén raad: laat hij geen dikke boeken gaan schrijven! - En nu denk ik aan den raad, dien van Deyssel eenmaal gaf aan een jong auteur. Een zeldzame aanleg is een gevaarlijk bezit. Men moet er voorzichtig mee zijn!’Ga naar eind22 In zijn inleiding bij het verzameld proza van Crone, acht jaar later, neemt Ritter afstand van zijn eerdere kritiek en komt tot de slotsom dat ze dezelfde stad met verschillende ogen bekijken: ‘Welnu, wij hebben beiden boeken geschreven, waarvan de plaats der handeling Utrecht is, maar door mijn bladzijden speelt het Dom-carillon, door de Uwe praat het Klaaskerkje. Ligt dit verschil in muzikale begeleiding niet hierin, dat wij ieder een ander aspect in het oog vatten van de Bisschopsstad, ik haar drukkende deftigheid, gij haar ingetogenheid en de verwondering, waarmee men binnen haar vesten het leven ontvangt? De gedemptheid die altijd nog Utrechts eigenlijk karakter bepaalt, zij is voor mij als een koepel, die zich over mij welft, voor U spreekt zij zich hierin uit, dat alle dingen klein worden en afzonderlijk, dat het geringste de aandacht waard is en dat het kleine Klaasklokje het als een waagstuk beschouwt, zoo haastig te praten in die eerbied vorderende sfeer van de episcopale residentie.’ In zijn in 1956 opgetekende herinneringen aan ontmoetingen met schrijvers, ten slotte, is Ritter uiteindelijk van oordeel dat ‘Er () geen schrijver (is), die Utrecht zo heeft doen leven, als Crone en er zijn weinig schrijvers die zulk fijnzinnig proza hebben geschreven als hij.’Ga naar eind23
Crone was uiteraard erg gecharmeerd van de lovende woorden waarmee Ritter in 1939 Het Feestelijke Leven, mede door zijn eigen toedoen,Ga naar eind24 onder de aandacht van het grote publiek had gebracht. Ritters bespreking bevestigde de overwegend positieve toon waarop Het Feestelijke Leven in de voorgaande maanden in de Nederlandse pers besproken was. Een jaar later, in een bespreking van de bundel In Aanbouw, waarin een gedeelte uit Crones volgende boek, Muziek over het Water, als voorpublikatie is opgenomen, noemt Ritter Crone - evenals Anna Blaman - een van de belangwekkendste schrijvers van de jonge generatie.Ga naar eind25 Nog voordat zijn nieuwe boek bij De Wereldbibliotheek verschijnt, benadert Crone Ritter op 12 juni 1940 met het verzoek enige fragmenten uit zijn nieuwe bundel voor te mogen lezen voor de avro-microfoon. Ritter antwoordt per omgaande dat hij Crone ‘in alles behulpzaam wil zijn’, maar dat de oorlogsomstandigheden - Ritter spreekt van technische omstandigheden - voorlopig verhinderen dat door hem uitgenodigde gastsprekers kunnen optreden voor de avro-radio. Ritter spreekt evenwel de verwachting uit dat rond augustus de situatie weer ‘genormaliseerd’ zal zijn. Crones aanbod zal hij dan ook voor lange tijd in beraad moeten houden.
Op 7 oktober 1940 wordt Ritter, evenals tientallen andere prominenten uit het Nederlandse maatschappelijke leven, door de Sicherheitspoli- | |
[pagina 19]
| |
zei van huis gehaald om als ‘civiel-geïnterneerde voor Indië’ langdurig te worden vastgezet. Eerst in Buchenwald, daarna in het gijzelingsoord ‘De Ruwenberg’ te St. Michielsgestel. Onder andere met behulp van zijn in Utrecht achtergebleven particulier secretaris weet Ritter toch contact te onderhouden met de buitenwereld. Op deze manier moet hem ook het bericht bereikt hebben dat Crone, inmiddels letterkundig adviseur bij uitgeverij Bruna, voornemens is op 27 april 1943 in het huwelijk te treden. In een, zeker in vergelijking met de rest van de correspondentie, zeer hartelijke en uitgebreide brief feliciteert Ritter het aanstaande bruidspaar. Tevens schrijft hij welk een prettige herinneringen hij heeft aan de gesprekken die hij voor de oorlog had met Crone in zijn ‘thans verlaten studeerkamer’. Hij voegt eraan toe dat hij van plan is na de bevrijding het oeuvre van Crone uitgebreid voor de avro-microfoon te bespreken.Ga naar eind26 Crone was verguld met deze felicitatie. In zijn dankwoord na afloop van het bruiloftsmaal verzuimt hij dan ook niet deze door hem als een ‘document humain’ bestempelde brief onder de aandacht van de gasten te brengen.Ga naar eind27
Bij de opmars van de geallieerde troepen in Zuid-Nederland, september 1944, wordt Ritter uit ‘het oord van zijn gedwongen afzondering’ bevrijd en keert naar Utrecht terug. Crone is dan inmiddels naar Amsterdam verhuisd. Na een interne reorganisatie bij uitgeverij Bruna, waarbij iemand anders in zijn functie wordt gemanoeuvreerd,Ga naar eind28 ziet Crone zich voorjaar 1944 gedwongen naar een andere baan om te zien.Ga naar eind29 In augustus 1944 gaat hij als letterkundig adviseur aan de slag bij A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij n.v., voor Ritter een vertrouwde naam. Strengholt bracht behalve boeken ook tal van tijdschriften op de markt, waaronder Het Liberale WeekbladGa naar eind30 en Vox MedicorumGa naar eind31, twee bladen waaraan Ritter in de vooroorlogse jaren als redacteur verbonden was. In die hoedanigheid on- | |
[pagina 20]
| |
derhield hij zeer nauwe contacten met de uitgever-directeur A.J.G. Strengholt.Ga naar eind32
Op welk moment Crone en Ritter hun contact weer oppakten is niet geheel duidelijk. In ieder geval keerden Crone en zijn vrouw, door honger gedreven, december 1944 tijdelijk naar Utrecht terug. Een maand na de bevrijding wordt in Amsterdam - onder medische begeleiding van Cola Debrot - hun eerste kind geboren. Ritter reageert op de geboorte-aankondiging met een korte brief die - nogal wonderlijk - opent met: ‘De oude oom heeft een gelukkigen dag gehad, toen hij het bericht kreeg van het ontluiken van den eersten bloesem aan Uw stam.’ Ofschoon deze openingszin in het midden laat of Ritter zichzelf beschouwde als een oude oom van de jonge vader of van diens dochter, wijst het gebruik van het woord ‘oom’ erop dat Ritter persoonlijk meeleefde bij Crone en zijn gezin. Deze betrokkenheid betekende echter niet dat de toon van de briefwisseling tussen Crone en Ritter die nog volgde amicaler of familiairder van toon werd dan voorheen. Voor Crone was en bleef Ritter de Eminence Grise van het Nederlandse literaire leven, die hij met ontzag benaderde. Hoogstens permitteerde hij zich een enkele maal ook Ritters echtgenote te groeten. Toch moeten Crone en Ritter elkaar in de loop der jaren meermaals ontmoet hebben. In ieder geval staat vast dat Crone zich in de vooroorlogse jaren meermaals bij Ritter thuis aan de Admiraal van Gentstraat vervoegde en dat zij elkaar in Crones Arnhemse tijd ondermeer ontmoetten bij hun wederzijdse vriend Barend de Goede.Ga naar eind33 Maar dat waren wat Crone betreft eerder gelegenheden die uitnodigden tot zwijgzaamheid dan tot open persoonlijk contact, zo blijkt uit Crones brief aan Ritter van 22 augustus 1948, waarin hij schrijft: ‘Wat was het overigens een prettige ontmoeting gisteren bij de De Goede's. Voor iemand als ik, die mijn woorden nors en moeizaam op de taalmaterie moet veroveren, is het deelnemen aan -, of juister: het uiteraard zwijgzaam bijwonen van zo'n feest der welsprekendheid wel een heel wonderlijk genoegen. Ik weet, dat er voor de literator gevaar in schuilt - U gewaagde daar zelf van - wanneer hij tevens een eloquent journalist is. Maar hij leeft benijdenswaardig veel gelukkiger dan de copywriter, die met zijn “vlotte” reclameteksten er al te zorgzaam op bedacht blijft, de literator die hij tevens is niet teleur te stellen.’Ga naar eind34 In de hier geciteerde brief was overigens een schets van Crones hand bijgesloten, die een maand eerder onder de titel ‘Utrecht, stad sinds negentien maal honderd jaren’ in De Tijd was gepubliceerd. Het kranteknipsel zou, zo schrijft Crone, misschien als uitgangspunt kunnen dienen ‘voor de correspondentie waarin wij ons op onze fatale geboortestad zullen bezinnen’. Afgezien van Ritters reactie op deze brief en het meegezonden knipsel is van deze voorgenomen briefwisseling niets teruggevonden.Ga naar eind35
Ritter schreef in 1943 dat hij van plan was na de bevrijding op de radio uitgebreid aandacht te besteden aan Crones oeuvre. In feite is het daarvan nooit gekomen. Ritter loste die belofte op een andere wijze in. Op 9 november 1945 wendt Strengholt zich tot Ritter met het verzoek een ‘inleidend essay’ te schrijven voor het door zijn uitgeverij uit te brengen verzameld proza van Crone.Ga naar eind36 Tevens wordt Ritter gevraagd te laten weten welke zijn condities zijn, indien hij daartoe bereid zou zijn.Ga naar eind37 Op 14 november schrijft Ritter terug dat hij daags tevoren Crone reeds schriftelijk heeft meegedeeld dat hij een dergelijk essay graag wil schrijven. Hij voegt eraan toe: ‘Ik doe dit geheel belangeloos en wensch in geen geval hier eenig honorarium voor te ontvangen.’Ga naar eind38 Begin mei 1946 herinnert Crone Ritter nog eens aan zijn eerdere toezegging om zijn verzameld proza van een inleiding te voorzien. Tegelijkertijd maakt hij van de gelegenheid gebruik Ritter meer dan beleefd te verzoeken via de avro-microfoon aandacht te besteden aan de roman De Lindeboom van Jan Derks, een vriend van Crone. Hij zou die bespreking eventueel graag zelf verzorgen, omdat hij de ontstaansgeschiedenis van dit boek van meet af aan heeft kunnen volgen. Op 30 juni van dat jaar debuteert Crone als recensent voor de avro-radio. Enkele jaren later wijdt hij onder de titel ‘Over Literaire Buitelingen’ in avro's Boekenhalfuur een uitgebreide bespreking aan werk van Bomans en Carmiggelt.Ga naar eind39 Eind 1946 - enkele dagen voor Kerstmis - is Ritters inleiding bij De Schuiftrompet gereed. Crone komt de tekst persoonlijk in onvangst nemen in de Admiraal van Gentstraat. 's Avonds leest hij thuis de tekst nog eens voor aan z'n vrouw, om dan Ritter onverwijld per brief nogmaals te bedanken voor ‘de hartelijke en lucide wijze waarop deze zich in zijn werk verdiept | |
[pagina 21]
| |
heeft’.Ga naar eind40 Opmerkelijk is dat Crone bij dit bedankje een afschrift bijsluit van een brief die Strengholt enkele dagen voordien reeds stuurde, maar die blijkbaar nog steeds niet is aangekomen. Op grond van naspeuringen in het Archief Ritter is het aannemelijk dat het hier ging om een brief, gedateerd 18 december 1946, waarin Strengholt Ritter meedeelt dat hij zojuist van de Centrale Zuiveringsraad voor de Uitgeverij heeft vernomen dat Strengholt naar het oordeel van de Raad in de oorlogsjaren zuiver is geweest en ‘dat geen termen aanwezig zijn tot eenigen maatregel!’ Tegelijkertijd bedankt Strengholt Ritter voor diens houding in de periode dat kwaadwillenden hem in een kwaad daglicht stelden.Ga naar eind41
Eind 1947 ligt Crones verzameld proza in de boekhandel. Ofschoon in het aanbiedingsprospectus van De Schuiftrompet rijkelijk wordt geciteerd uit lovende reacties van Van Schendel, Aafjes, Van Duinkerken en Ritter op de eerdere publikaties van Crone, wordt Crones verzameld proza door de literaire kritiek nauwelijks besproken. De aandacht díe er was voor De Schuiftrompet beperkte zich tot korte signalerende stukjes. De meeste recencies grepen terug op eerdere besprekingen van de afzonderlijke novelles. Vermeldenswaard is het stukje dat Simon Carmiggelt in Het Parool aan De Schuiftrompet wijdt. Hij schrijft: ‘Soms is dit fragmentarische proza een beetje bleek en moe, maar men leest het toch geboeid, omdat Crone steeds weer dingen die hij heeft gezien zo raak vastnagelt, dat zijn beelden het beroemde schokje geven. Alleen een echte schrijver kan dat teweegbrengen.’Ga naar eind42 Het enige stuk, waarin wél uitgebreid aandacht besteed wordt aan Crones verzamelde proza verschijnt pas na drie jaar, in Vrij Nederland. De auteur is Johan van der Woude.Ga naar eind43 Waarom juist híj het verzameld werk van Crone drie jaar na verschijnen alsnog uitgebreid belicht, is waarschijnlijk terug te voeren op het gegeven dat de beide auteurs eind jaren veertig actief betrok- | |
[pagina 22]
| |
ken waren bij de wak, de werkgemeenschap van Arnhemse kunstenaars.Ga naar eind44 Maar nog opmerkelijker dan het feit dat het hier gaat om een wel zeer late recensie, is het gegeven dat de in dit stuk vervatte kritiek zich niet richt op Crones proza, maar op de persoon Ritter en de strekking van diens inleiding. Van der Woude noemt Ritter een ‘stijl-kameleon’ en een ‘naturalist’. Een aantal kwalificaties die Ritter aan het werk van Crone meegeeft, zijn in de ogen van Van der Woude volstrekt misplaatst. Hij schrijft: ‘P.H. Ritter Jr. heeft in zijn inleiding voor C.C.S. Crones proza, verzameld in de bundel ‘De Schuiftrompet’ (...) de schrijver ‘De man van Utrecht’ genoemd. Misschien wel, omdat Ritter zo graag zijn lot, in Utrecht te zijn geboren, zoekt te delen met een ander, een medeslachtoffer. Want hij schrijft ergens, zonder blikken of blozen - zoals zijn aard is - en voor dit geval geheel en al in Crone-stijl, - zoals men van deze stijl-kameleon mag verwachten: ‘Wij zijn verenigd, omdat wij tezamen gedoemd zijn door Utrecht’, en hij voegt daarbij zijn mede-slachtoffer toe: ‘Gij deedt goed met in Utrecht geboren te worden, want uw talent zou teloor gaan, indien ge niet leefde in de statische sfeer.’ Van der Woude vervolgt: ‘Dit is, natuurlijk, een opmerking die helemaal niets over Crones werk zegt, daarentegen uitsluitend over Ritters sentiment, of sentimentaliteit, of berusting - die een man van zijn leeftijd past - ten aanzien van de stad waar hij gedoemd is te leven en die, bovendien, zo nadrukkelijk haar stempel op hem heeft gedrukt - maar geenszins op Crone.’ Naar het oordeel van Van der Woude is Crones werk allerminst statisch, zoals Ritter in zijn inleiding suggereert: ‘De stijl moge bij de bewonderaar van de nauwkeurige waarneming de indruk wekken statisch te zijn, hij verhult een dynamische, steeds wisselende gevoelservaring, waardoor dit bewust tot het uiterste vereenvoudigde proza de lezer voortdurend bezighoudt en boeit.’Ga naar eind45 Enkele dagen na verschijnen van het artikel laat Crone Van der Woude in een briefje weten dat hij ‘erg in z'n schik is met de recensie van De Schuiftrompet’. Maar tussen haakjes voegt hij er wel aan toe dat Van der Woude ‘...de brave Ritter wel wat onbarmhartig (heeft) aangepakt’.Ga naar eind46 Of Crone toen hij dit schreef op de hoogte was van het feit dat Van der Woude voor de oorlog als ghostwriter voor Ritter werkte - en zo zijn eigen ervaringen had met Ritter, waarvoor hij nu zijn gram wilde halen - daarover kan men slechts speculeren. Geheel onaannemelijk is het niet.Ga naar eind47 Het gebruik van het woord ‘onbarmhartig’ kan er, gezien ook Crones katholieke achtergrond, op wijzen dat hij op de hoogte was van de manier waarop Ritter Van der Woude in het verleden gebruikte, maar dat hij dit nog geen reden vond hem zo hard aan te pakken. Zoals Barend de Goede het verwoordt: ‘In de jaren, dat wij met hem mochten samenzijn, hebben wij hem nimmer één bitter woord over anderen horen spreken. Zijn oordeel, hoe scherpzinnig ook, hield nooit een veroordeling in.’Ga naar eind48 In de laatste brief die bewaard is gebleven van de correspondentie tussen Ritter en Crone, een briefje gedateerd 22 augustus 1950 (dus vrij kort na het verschijnen van Van der Woudes bespreking in Vrij Nederland), feliciteert Ritter Crone met de geboorte van diens jongste zoon. Over de rancuneuze recensie van Van der Woude wordt in dit vriendelijke briefje met geen woord gerept.
Nog geen anderhalf jaar later, op 9 november 1951, overlijdt Crone op 36-jarige leeftijd. In een uitgebreide necrologie voor de avro-radio besteedt Ritter nog eenmaal aandacht aan Crone en zijn werk, waarbij hij ruimschoots put uit de inleiding die hij schreef voor De Schuiftrompet. Zijn in memoriam begint met: ‘Een onzer fijnzinnigste jonge schrijvers C.C.S. Crone is plotseling uit dit leven heengegaan. Hij was zulk een uitermate bescheiden figuur, dat hij altijd het zoeklicht vermeed, waardoor een opkomende generatie zich gaarne laat beschijnen. Hij was een stil mens, een zwijger, één die vol was van verborgen wijsheid. Hij heeft het diepste van zijn natuur geopenbaard in een zeer klein oeuvre (...).’Ga naar eind49 In het boekenweekgeschenk van 1956, de laatste ‘zelfstandige publicatie’ van zijn hand, memoreert Ritter de persoonlijke ontmoetingen die hij de afgelopen vijftig jaar had met Nederlandse letterkundigen. In dat verband herinnert hij zich Crone als ‘..een der zeer stillen in den lande. Het was of deze jonge man altijd door een uiterste schuchterheid was overtogen. Deze kleine, nietige figuur zweeg veel, maar als hij iets zeide, dan was dit doordringend.’Ga naar eind50 Een jaar na het verschijnen van dit boekje beëindigt Ritter zijn werkzaamheden voor de avro. Op 13 april 1962 overlijdt hij in Houten. Op dat moment is Crones Schuiftrompet reeds lang in de ramsj verdwenen en zijn ook z'n eerdere publikaties alleen nog | |
[pagina 23]
| |
maar antiquarisch verkrijgbaar. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Simon Carmiggelt in een boekenbijlage van Vrij Nederland hem een miskend schrijver noemt. In 1972 neemt Reinold Kuipers, directeur van uitgeverij Querido - en vriend van Carmiggelt - het initiatief Crones verzamelde proza opnieuw uit te brengen. Het had hem, zo schrijft hij in 1978, tien jaar gekost om zich te realiseren dat het werk van Crone braak lag.Ga naar eind51 In de Querido-editie van De Schuiftrompet wordt de inleiding van Ritter bewust weggelaten, omdat volgens Kuipers Crones werk voldoende kracht heeft om op zichzelf te staan, en zeker een belerende beschouwing als die van Ritter niet nodig heeft. Op 15 september 1972 wordt het eerste exemplaar gepresenteerd bij boekhandel Broese in Utrecht, in hetzelfde zaaltje waar drieëntwintig jaar eerder Crones stukje ‘Terug in Utrecht’ en Ritters schriftelijke reactie daarop te zien waren bij de expositie ‘Utrechtse schrijvers in beeld en handschrift’.Ga naar eind52 |
|