Connie bij mij thuis
door Maarten Doorman
De vriendschap van Connie Palmen is een roman over vriendschap. Ik heb die roman niet gelezen, maar wel een tiental recensies van dit boek. Zo gaat het nu eenmaal in deze rubriek. Hier wordt niet gekookt met ingrediënten; Toets der kritiek roert liever de recepten door elkaar.
Bijna alle kritieken verschenen binnen een week nadat
De vriendschap uitkwam. Publiceert Connie Palmen namelijk iets nieuws, dan is dat nieuws. De lezer leest niet alleen een recensie van een onlangs verschenen boek, maar ook het verslag van een gebeurtenis. Niet alleen
Xandra Schuttes waardering voor de ‘originaliteit’ en ‘gewaagdheid’ van Palmen (
De Groene Amsterdammer), of
Carel Peeters' lof voor ‘de durf en originaliteit van
De vriendschap als geheel’, maar ook - en wellicht eerst - het interview dat
Bibeb in dezelfde
Vrij Nederland met de schrijfster had.
Het gebabbel van Bibeb blijft lang hangen: ‘Connie bij mij thuis. Snelle laarsjes, spijkerbroek, zwart jack. Smal gouden kettinkje. Aardig, lachend, geen make-up.’ Bibeb, die De vriendschap ‘steeds gefascineerder las’, wil graag weten welke mannen Connie Palmen aantrekkelijk vindt (‘wanhopige mannen met een stevig lichaam’) en wat het verband tussen eten en liefde is. (‘Ik consumeer eten als liefde. De soep die Ischa maakt, de geur ontroert me altijd. Het is zijn soep. Daar staat de man die soep voor mij heeft gemaakt.’) Een interview is weliswaar geen kritiek, een recensie geen krantebericht, maar die dingen lopen in de literatuur wel steeds meer door elkaar, mede door het autobiografische gehalte van veel romans en de publieke rol van de schrijver.
Dat autobiografische kan riskant zijn. Zo noteert Arnold Heumakers in de Volkskrant dat De vriendschap ‘te veel ruw materiaal (bevat), te weinig literaire of esthetische vorm. Royaal puttend uit een - naar ik vermoed - autobiografisch reservoir, heeft Connie Palmen zich zoveel vrijheid gegund dat de roman te lang stuurloos alle kanten op lijkt te gaan.’ Dit sluit aan bij wat de schrijfster zelf (of beter: haar dan twintigjarige protagonist) in het boek opmerkt: ‘Met dat geleuter in mijn hoofd kan ik urenlang doorgaan, het is zo ongeveer de prettigste bezigheid die ik ken.’ De zin, die een ogenblik de bibepse gezelligheid in herinnering roept, wordt geciteerd door zowel Hans Warren in het Utrechts Nieuwsblad als door Alle Lansu in Het Parool. De laatste haalt aan de hand daarvan eens flink uit: ‘De lezer krijgt dat (het geleuter, M.D.) met bakken tegelijk over zich uitgestort.’ Lansu stuit namelijk geregeld ‘op ondoorgrondelijke passages die zelfs na herlezing hun geheim niet prijsgeven. En als er eindelijk eens heldere conclusies worden getrokken, blijken het vaak open deuren die worden gepresenteerd als diepzinnige inzichten.’
In Palmens gekeuvel kun je je echter lelijk vergissen, meent Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd. Hij beschrijft hoe hij in deze roman op het verkeerde been is gezet. De eerste tweehonderd bladzijden van De vriendschap wekken de indruk van ‘een rustig voortkabbelende aflevering in een eindeloze serie puberteits- en adolescentieverhalen’. Maar in het derde deel van deze roman blijkt zijn teleurstelling te voorbarig. Connie Palmen is zich, aldus Goedegebuure, maar al te goed bewust van wat in het slot van het boek ‘Libelle-geneuzel over moeilijke dingen’ heet. Haar verhaal zit veel beter in elkaar dan aanvankelijk lijkt. De eerste twee delen zijn volgens Goedegebuure de anekdotische aanloop voor de ‘essayistische opvlucht’ aan het eind.
Daarmee komt hij dicht bij het oordeel van Carel Peeters, een van de weinige critici die continu op zoek zijn naar wat schrijvers eigenlijk over de wereld te zeggen hebben. Peeters laat in zijn bespreking zien hoe de roman zich ontwikkelt ‘van meisjesboek tot filosofisch essay’. Of, zoals Hans Goedkoop het wat afstandelijker zegt in zijn lovende bespreking uit NRC Handelsblad: ‘de grenzen tussen fictie en wijsbegeerte worden met de pagina vager.’
Veel recensenten hebben daarentegen grote moeite met het wijsgerig getoonzette slot. Niet