De Nederlander legde in 1992 dus gemiddeld 37,5 km per dag af. Dit betekent dat de Nederlandse bevolking in 1992 in totaal ruim 177 miljard kilometers verreisde. Het aandeel van het openbaar vervoer schommelt daarbij steeds rond de 12 procent. De recente vergroting van het aandeel van het openbaar vervoer tot 14,3 procent komt, zoals gezegd, volledig voor rekening van de in 1990 ingevoerde OV-kaart voor studenten en scholieren.
Deze kaart, waarvoor een beurskorting van f 65,- per maand werd doorgevoerd, stuitte aanvankelijk op massaal verzet van de studenten. Zij protesteerden heftig tegen de ‘gedwongen winkelnering’, maar al snel kwamen zij erachter dat zij hun mobiliteit voor een prikje kregen. De eerste studenten-koeriersdiensten werden uit de grond gestampt en het fenomeen van de OV-kroegentocht deed zijn intrede.
De NS en andere vervoerders waren minder blij. Zij bleken de toeloop van de studenten en de daarmee gepaard gaande problemen volledig te hebben onderschat. Het duurde dan ook niet lang voordat zij meer geld verlangden dan de 406 miljoen gulden (230 miljoen voor NS) die het ministerie van Onderwijs voor hen op tafel legde. Hiertoe werd in de eerste plaats de maandelijkse bijdrage van de student met zo'n vier gulden verhoogd en toen dat niet genoeg bleek, werd door minister Ritzen besloten tot invoering van een nieuw systeem waarbij de student moest kiezen tussen week- of weekend-kaart (en de scholieren buiten de boot vielen - dit overigens weer tot ongenoegen van de NS, die hierdoor inkomstenderving dreigen te lijden).
Dat het openbaar vervoer niet het patent op verkeerde inschattingen heeft, bleek uit het feit dat nu het ministerie van Onderwijs zich rijk rekende en de calculerende student - vijf dagen OV is tenslotte meer dan twee - in de prognoses geheel buiten beschouwing liet.
Het is zinvol om iets langer bij de OV-kaart voor studenten stil te staan, aangezien die een goed inzicht biedt in de dubbele moraal ten aanzien van mobiliteit en de hopeloze gordiaanse knoop waarin het Nederlands beleid dienaangaande is vastgeraakt. Oorspronkelijk was de OV-kaart een initiatief van het ministerie van Onderwijs, die probeerde op een zo elegant mogelijke wijze de zoveelste bezuiniging door te voeren. De kaart weerspiegelde de gedachte dat mobiliteit goed en zinvol is en dat openbaar vervoer (gezellig, milieu-bewust!) verre te prefereren is boven privé-vervoer. In de jubelende woorden van Dr. W.P. Fortuyn, de voormalige directeur van de OV-studentenkaart B.V.: ‘Wat het cjp en kunstzinnige vorming nimmer hebben bereikt, heeft de OV-studentenkaart in één klap gerealiseerd: de studenten bezoeken tal van manifestaties, musea, exposities en dergelijke, of reizen er zo maar op uit om het land te verkennen. Een uitstekende leerschool. Reizen verruimt de horizon en dat is voor jonge mensen van groot belang.’
De boodschap van de overheid en de door haar in het leven geroepen schimmige B.V. was duidelijk: mobiliteit is goed en maakt een ieder tot completer mens. Dit beeld staat zeker niet op zichzelf maar kon nog niet zo lang geleden uit vele hoeken worden gehoord. Zo herinner ik me een symposium waar ik voorzichtig pleitte voor mobiliteitsbeheersing, maar daarover fel werd aangevallen door een feministische planologe die meende dat ik de bewegingsvrijheid van vrouwen wilde beperken tot het aanrecht.
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en later dat van vrom waren aanvankelijk andere krachtige vertolkers van de openbaar-vervoerjubel. In menige officiële brochure heette het dat de student met zijn kaart een goede ‘openbaar-vervoerleerschool’ zou krijgen zodat zij allen na het afstuderen eerder voor het openbaar vervoer zouden kiezen. Hoewel de eerste OV-jaarkaartcohorten al zijn afgestudeerd is recentelijk weinig meer van deze heilsboodschap vernomen. De toekomst zal moeten leren of de stelling waar is. Met evenveel recht zou je kunnen zeggen dat als de afgestudeerde ineens flink moet gaan betalen voor iets wat hij vroeger gratis kreeg, de overstap naar de auto juist sneller wordt gemaakt. Te meer, daar de student uitgebreid kennis heeft gemaakt met de gebreken van het openbaar vervoer en hij bovendien door de keuze voor de auto definitief kan afrekenen met zijn studententijd. In het huidige tijdsgewricht, waarin de status en het aanzien van studenten zwaar onder vuur ligt, zou dat weleens een begeerlijke overstap kunnen blijken.
De problemen bij de opvang van studenten in het openbaar vervoer en de consequenties van de massale reislust voor andere reizigers hebben de ministeries die over mobiliteit gaan inmiddels aan het twijfelen gebracht. Het gebrek aan zitplaatsen in de overvolle treinen en bussen bracht