Het verkeersreglement als rancuneleer
door Jaap van Heerden
Ik kwam een keer tegenover professor Romme te zitten in de trein van Maastricht naar Zandvoort. In de streekbus van Amstelveen naar het Centraal Station in Amsterdam zat ik ineens tegenover Jan Pen. Het verbaasde mij hem daarin aan te treffen, maar ik achtte het niet beleefd er navraag naar te doen. Hij was op weg naar de Nederlandsche Bank en ik wees hem er voorzichtig op dat hij dan in de verkeerde bus zat. Het deerde hem niet. Hij bracht het gesprek op de verdienste van Gerrit Krol die wij beiden zeer bewonderden. In de intercity van Amsterdam naar Antwerpen kwam ik tegenover Hans Ree te zitten, maar het kwam niet tot een redelijk gesprek want de conducteur attendeerde mij erop dat ik een klasse te hoog zat. Freud zat ook vaak in de trein. Dan ontmoette hij de interessantste mensen, die voor hem een regel uit Vergilius wilden reciteren, maar ineens niet op een bepaald woord konden komen zodat het vers tot hun ergernis incompleet bleef. Dat kwam zoals Freud dan uitlegde, omdat zij vreesden in een buitenechtelijke relatie een kind te hebben verwekt. Vaak was dat zo. Ik heb Chaim Levano een keer ontmoet in de trein naar Rotterdam en Sarah Hart in de trein naar Schiphol. In de trein naar Winterswijk heb ik een meisje het hof gemaakt, dat met proefverlof was uit een psychiatrische inrichting. Ik heb een keer meegemaakt dat Bolkenstein de pagina's die hij gelezen had verwijderde uit de goedkope Amerikaanse pocket die hij las in lijn 8 van het station Hollands Spoor naar het Binnenhof. Een medepassagier zei zonder verdere toelichting ‘racist’ en daar bleef het bij. Als je een taxi bestelt en daarin zou al een andere passagier blijken te zitten dan zou je ongeacht of je hem herkent of niet, je rot schrikken. Ik zou onmiddellijk denken aan een complot of aan een ontvoering. Een onverwachte ontmoeting in de trein is niet verontrustend. Niet dat je geen onaangename ontmoetingen in de trein kunt hebben, maar ze vallen niet buiten de regel. In de laatste
trein uit Den Haag kwam een man tegen mij aanzitten en begon mee te lezen in mijn boek. Toevallig een deel van de memoires van Weinreb. Hij wees telkens een woord aan. Je kon aan al die woorden een erotische connotatie geven. Dat hadden die woorden gemeenschappelijk. Ik vond de man opdringerig maar de proef wel interessant omdat ik van hem leerde dat je zoiets kunt doen met elke tekst. Ook als ik had zitten lezen in pater Schillebeeckx, zou hij in zijn benarde opzet niet gehinderd zijn. Reizen met het openbaar vervoer is dus vaak leerzaam. Je moet oppassen voor voetbalsupporters en getergde Molukkers. Ik zou graag zien dat deze groepen voortaan samen reisden. Maar in de trein vinden geen criminele afrekeningen plaats. Daarvoor is de ringweg of de parkeerplaats geschikter. Maar daarmee wil ik niets ten nadele van het burgerlijk fatsoen der automobilisten zeggen. Integendeel, zij zitten opgescheept met het feit dat de onderwereld niet fietst of met de trein reist. Dat ik niets tegen de auto heb, blijkt uit mijn liefde voor de taxi. Maar met het gebruik van de taxi is het vreemd gesteld. Mijn vader vindt het zonde van het geld, hoewel het goedkoper blijkt dan de handhaving van zijn eigen Renault 4. Maar het lijkt te betekenen dat je iemand bent die met geld smijt. In een taxi zit ik het liefst rechts achterin (in Nigeria aangeduid als the owner's seat) en lees de krant. Ten tijde van de speelgoedactie voor Hanoi zat ik, aldus verdiept in Het Parool, een keer in een taxi. Bij een stoplicht werd op het raampje getikt door de studentenactivist Bertus Hendriks, die riep dat ik een verderfelijke plutocraat was. Dat kwam vooral door die krant, denk ik. Een normaal mens hoort met de chauffeur visionair racistische gedachten uit te wisselen.
Ons land wordt al enige tijd geteisterd door een debat over de morele status van de wijze waarop je je verplaatst. Reizigers met het openbaar vervoer zouden automobilisten graag een lesje leren. Wie met zijn eigen auto naar zijn werk wil zou volgens hen er toe verplicht moeten