vrije beheer over alle zintuigen en wordt niet belemmerd in zijn denken. Het is ronduit verbazingwekkend dat deze onschatbare voordelen zo lang niet alleen verwaarloosd zijn maar minachting en zelfs haat hebben veroorzaakt. Ik kan niet op alle afzonderlijke ontwikkelingen ingaan. In plaats daarvan zal ik proberen, de grandeur en misère van het openbaar vervoer met een aantal voorbeelden uit mijn ervaring als gebruiker te verhelderen.
Mijn kantoor is comfortabel gelegen: in Amsterdam, schuin tegenover een halte van lijn 14, een van de twee transsiberische tramlijnen die de stad rijk is. De andere is lijn 3. De 14 biedt mij - maandkaarthouder - een snelle verbinding met de Sociëteit Arti et Amicitiae waar ik twee maal per week moet zijn. Behalve dat is de lijn onderdeel van twee routes die naar Zuid leiden: overstappen op het Rembrandtplein, verder met de 4 en dan op de 3, hoek Ceintuurbaan, of doorrijden over de Blauwbrug, langs het Waterlooplein, Artis, Muiderpoort en Tropeninstituut, overstappen op lijn 3, hoek Oosterpark tegenover het Willem Witsenhuis, en dan nog een keer de rivier over.
Dit zijn de routes ‘om de Oost’. Behalve deze zijn er de routes ‘om de West’: aan de overkant van de Dam aan boord van de 14, of achter het Paleis met lijn 13 of 17 en dan door de Raadhuisstraat, langs de Rozengracht en verder tot een kruising met de Bilderdijkstraat waar een halte van 3 of 12 is. Ten slotte zijn er twee directe trajecten: met de 24 over het Weteringplantsoen en langs de Albert Cuyp, of met de 5 over het Leidseplein, langs het Stedelijk Museum en het Concertgebouw. Deze lijn wordt ook wel de Welling Express genoemd.
In deze opsomming zijn zes trajecten gegeven om van A naar B te rijden; op die trajecten zijn weer verscheidene combinaties van lijnen te maken. Dit toont aan wat er met ‘fijnmazigheid’ wordt bedoeld. Naarmate men zich verder van het centrum verwijdert neemt de fijnmazigheid natuurlijk af, maar nog tot diep in de directe periferie is er een scala aan keuzemogelijkheden. Hetzelfde geldt in meerdere of mindere mate voor de tram- en busnetten van Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Omdat ik het Amsterdamse tramnet het best ken zal ik me daartoe bepalen. Er is daar niet alleen een embarras du choix in trajecten die naar min of meer hetzelfde doel leiden. Ook het rijdend materiaal is er in bonte verscheidenheid. Laten we de kleinere verschillen buiten beschouwing, dan kunnen we onderscheid maken tussen drie typen rijtuigen en vier soorten toegangsdeuren. Andere verschillen in constructie zijn minder opvallend. Er zijn twee leveranciers, een Duitse en een Belgische. De trams in Rotterdam, Den Haag en Utrecht lijken weer niet op de Amsterdamse en evenmin op elkaar, met uitzondering van de beugel en de wielen. Ter vergelijking: alle trams in de landen van het vroegere Warschaupact zijn van hetzelfde type. Als hij zich daartoe bepaalt, weet de passagier niet of hij in Warschau, Kiev of Boekarest rijdt. Het materiaal is van armzalige kwaliteit maar we kunnen aannemen dat de fabricage in beginsel goedkoper is. Er zou eens moeten worden uitgerekend, in vergelijkende calculatie, hoeveel verspilling de Randstad zich met haar verscheidenheid veroorlooft.
Aan de andere kant wordt, ter vermeerdering van de inkomsten, het zwartrijden bestreden. Buiten de spitsuren en meestal op zondagochtend worden de Amsterdamse trams besmuikt aangedaan door vijf tot zes vrouwen en mannen, meestal in uniform, soms in Starsky en Hutch kleding. Ze controleren de ‘vervoersbewijzen’. Ik geef ze groot gelijk dat ze dit met mate doen want het is gevaarlijk werk.
Op sommige lijnen ‘is de conducteur terug’, zoals het gvb dat noemt. Hij of zij zit in een hokje aan een toonbank bij de achteringang. Er zijn meer van die hokjes gebouwd dan conducteurs zich hebben aangemeld. Dat hangt weer samen met de salariëring en het arbeidscontract zoals dat in de ‘banenpool’ is vastgelegd. De bouw van een hokje kost 60 000 gulden. Veel hokjes rijden al meer dan een jaar leeg van beginnaar eindpunt en terug, tientallen malen per dag, duizenden malen per jaar. Het is waarschijnlijk de duurste verplaatsing van lucht uit de wereldgeschiedenis.
Ik kom terug op het verschijnsel van de excentrisch afnemende fijnmazigheid. Dit brengt met zich mee dat veel passagiers zich tot in de ‘nabije periferie’ kunnen laten vervoeren met trams die in verre stadsdelen hun eindpunt hebben. Op die manier worden ze in staat gesteld hun stad en het volk beter te leren kennen. De Amsterdamse lijn 3 is op sommige subtrajecten overwegend Surinaams, Turks, Marokkaans. Lijn 14 is het in mindere mate. Lijn 5 die uit Amstelveen komt is vrijwel blank. In lijn 2 is het pu-