[568]
Deze maand
We leven in een versleten wereld, en we weten het. De staat van onze beschaving laat zich vaststellen aan het feit dat een groeiend aantal mensen over steeds meer onderwerpen steeds minder te zeggen heeft. - Is dat erg? Neen, in het geheel niet. Wel leidt het tot iets wat je een journalistiek wereldbeeld zou kunnen noemen. Alles is in woorden van één lettergreep uit te leggen, in een sound-bite te bevatten, en in een nieuwsflits verklaarbaar. Vandaag kunnen we alweer vergeten wat gisteren was, want morgen komt er weer een dag. We kijken rond met lichte ironie, zijn niet vrij van zelfoverschatting, maar onze geesteshouding is kritisch en oprecht nieuwsgierig naar steeds nieuwe dingen om eventjes over mee te praten.
Dit alles leidt ook tot een zonderlinge industrialisering van denkbeelden, opvattingen en meningen. Die heten nu opinies, en ze zijn er iedere dag, simpelweg omdat de kranten iedere dag verschijnen. En omdat we niet meer weten wat er gisteren werd gezegd, is de produktie van opinies voorlopig een onbegrensde markt.
Zo woedt er thans in dag- en weekbladen een uitwisseling van opinies over Nederlands natie-besef en ons nationaal karakter. In plechtig doctorandussen-proza buigt men zich over de vraag of in een tijdperk van kruiende continenten de Nederlandse natie (‘tolerant, liberaal, vrijheidslievend’) zich meer op nationale waarden en tradities moet laten voorstaan, of dat Nederland als omgrensde natie heeft afgedaan. In veel opzichten doet deze discussie denken aan gelijksoortige geluiden die niet toevallig in de jaren dertig (toen was de wereld ook versleten) opbloeide. Aan het woord waren destijds historici als Pieter Geyl over ‘de Nederlandse Stam’, Johan Huizinga over ‘Nederland's geestesmerk’ (‘ootmoed, zindelijkheid, nuchterheid’), Jan Romein over de Lage Landen en de Nederlander (die zich onderscheidde doordat hij ‘meer dan anderen getoond heeft van anderen te kunnen leren’).
Ik weet niet of iemand van de tegenwoordige opinie-producenten nog ‘ootmoed’ en ‘zindelijkheid’ als onvervreemdbaar en tijdloos kenmerk van het Nederlandse volkskarakter zou willen bestempelen, maar het valt wel op dat nog niemand naar die eerdere discussie heeft verwezen. Misschien omdat die werd gevolgd door een periode waarin iedereen de zwaarwichtige opinies van daarvoor een beetje gniffelend zag als tekenen des tijds, meer dan als waardevolle intellectuele exercitie.
Wie iets van de Nederlandse natie en ons geestesmerk wil weten, staat iets veel eenvoudigers te doen dan zich een opinie aan te meten: hij neme de bus, trein of de tram. Het openbaar vervoer is de thermometer van onze beschaving, en in dit nummer van Hollands Maandblad wordt op vele wijzen de temperatuur opgenomen.
Een der grootste kenners van de misère en grandeur van het openbaar vervoer is zonder twijfel H.J.A. Hofland, die in dit maandblad uiteenzet waarom de werkelijkheid pas valt te doorgronden vanuit de tram. Thomas Verbogt beschrijft verder hoe de mens zijn ziel altijd meeneemt onderweg. Dat de grootste vijand van het openbaar vervoer wellicht niet de auto is maar de fiets, beseffen slechts weinigen. Over de vergeefse worsteling van het openbaar vervoer tegen de menselijke aandrift om op eigen gelegenheid te reizen bericht Ton van Rietbergen. De tijdloze krachtmeting tussen passagier en conducteur komt in deze Hollands Maandblad aan bod in de bijdrage van Rineke van Daalen, die veelzeggend archiefmateriaal uit 1910 aan de vergetelheid ontrukt. De passagiers van destijds konden niet bevroeden dat wij aanstonds, in de toekomst die Peter Wesly ontvouwt, strippenkaarten zullen kopen voor openbaar vervoer via het Internet: zitplaats bij het venster gegarandeerd! - bb