De Herberg der Vurige Meisjes
Drie witgeweeste gevelschilders bestuderen met medische aandacht de oosterse vrouw achter de toog. ‘Ze mag er gerust zijn,’ zegt er een. ‘Chinezen, nouvel kwizienen of op z'n Frans?’ vraagt een ander. De derde lacht kort. ‘Ruimtepolitie,’ zegt mijn zoon. ‘Die mannen zijn van de ruimtepolitie. Als de raketten botsen, moeten zij dat regelen.’ Ik knik dat het waar is. Dan valt zijn oog op de vliegemepper die naast de deur van het café hangt. ‘Kijk pa: ze hebben hier een meisjesmepper.’ ‘Ja,’ lach ik. Op school slaat hij de meisjes gewoon met zijn vlakke handje op hun gatje. Thuis gebruikt hij een mepper die zijn armpje verlengt. Daar lopen dan die twee krengen van zussen rond. Ze krijgen er altijd van langs. ‘Het zijn astronauten die voor politie hebben geleerd,’ zegt hij weer.
Het oosterse meisje rookt en kijkt naar niks, met die drie geile apostelen op een rij vlak voor haar neus. Het is schafttijd. Achter haar hangt een prent aan de muur. Daar staat op: De Herberg der Vurige Meisjes. Eén van de schilders drinkt cognac uit een glas zo groot als een bokaal waar vissen in worden gehouden. ‘Die meneer drinkt uit een aquarium,’ deelt mijn nakomeling me mee. Hij volgt altijd mijn blikken om te kunnen zien waar ik naar kijk. Dan zegt hij daar iets over. ‘Zou je haar op haar kontje durven slaan als we weggaan?’ vraag ik fluisterend. ‘Van die donkere mevrouw?’ fluistert hij onkuis terug. ‘Ja.’ Hij neemt haar grondig op. Dan bekijkt hij míj met grote ogen. ‘Je doet dat toch vaak thuis? En op school?’ ‘Met die mepper daar?’ ‘Neenee, met niks. Gewoon met je hand, bedoel ik.’ Als hij zó zijn wenkbrauwen optrekt, worden zijn ogen vierkanten van verwondering. ‘Durf jíj dat dan??’ ‘Daar ben ik al te groot voor.’
Om drie minuten vóór twee verlaten de gevelschilders het café. Ze beklimmen aan de overkant van de straat de steigers voor het bankgebouw. ‘Het zijn échte astronauten,’ zegt mijn zoon. ‘We moeten nu ook naar huis,’ constateer ik. Hij drinkt zijn limonade op. We schuifelen langs de toog naar buiten. ‘Dag.’ ‘Dag madammeke,’ hoor ik hem baldadig mompelen. Maar hij steekt geen handje uit. Ze knikt vriendelijk.
Als we buiten zijn, zien we dat er een ongeval is gebeurd. Het verkeer stremt. In de verte nadert een blauw zwieplicht. De gewone politie komt eraan. We wachten en bekijken de blikschade. Ook de oosterse vrouw uit De Herberg der Vurige Meisjes komt even naar buiten. Ze maakt aanstalten om de straat over te steken. ‘BETOETERD!!’ roept mijn zoon plotseling. Hij geeft haar een triomfantelijke klap op de bips. Dat is zijn overwinningskreet, thuis en op school, met of zonder mepper. Vier-hoog aan de gevel van het bankgebouw beginnen drie witgeweeste ruimtepolitiemannen te applaudisseren. ‘Zie je wel dat ik durf?’ zegt mijn zoon. Met de allermooiste ogen ter wereld kijkt het meisje uit het Oosten mij aan.