in het water. Een jongen probeert hem met een stok terug te halen en als het lukt holt hij weer achter het draaiende ding aan.
Meneer Landini verbaast zich over zijn rust. Hij voelt zich zeer tevreden.
‘Fenice fu'e vissi pura e morbida,’ zingt hij zacht.
‘Wat is dat voor een taal? Italiaans? Wat betekent het?’
‘Eens was ik een phoenix en ik leefde puur en zoet.’
‘Hoe gaat het verder?’
Meneer Landini denkt even na. Hij neuriet de melodie. Daar komen de woorden: ‘Et or sun trasmutat'in una tortora - Che vollo con amor per le belle ortora.’
‘Nu ben ik een tortelduif en ik vlieg met liefde over de mooie weiden. Let maar niet op mijn vertaling.’
Zij lacht. ‘Hoezo? Ik vind het heel knap. U heeft een mooie stem.’
‘Ik heb dat lied al heel lang niet gezongen. Het verbaast me dat ik het nog weet.’
Ze kijken naar de reiger die is teruggekomen en nu heeft besloten te landen. Hij gaat aan de overkant in het ondiepe water staan en beweegt af en toe zijn gepluimde hoofd.
De vrouw legt haar linkerhand op zijn knie. ‘Mijn broer zou nu vijfenzeventig zijn. Onvoorstelbaar. Ik zie hem nog spelen. Hij hield van oude muziek. Hij zei dat die ambachtelijk was, maar tegelijk voor liefhebbers. De klassieke muziek vond hij te professioneel. Ik heb hem later pas begrepen.’
Dan pas haalt zij haar hand weg. Meneer Landini kijkt naar haar ring. Blauw. ‘Mag ik uw ring zien?’
Zij legt haar hand op de zijne. Meneer Landini ziet de pret in haar ogen. Dan kijkt hij naar de ring. Lapis lazuli, een tamelijk grote steen in een smalle gouden band. De verhouding is verrassend.
Wonderlijk, denkt hij, zit ik hier met de hand van een vreemde vrouw. Wat lijkt ze nog jong. Hij legt zijn andere hand op de hare.
‘U heeft warme handen. Dat vind ik prettig.’
Plotseling staat de kleine jongen er weer, maar nu kijkt hij naar hen. ‘Zijn jullie verliefd?’
‘Misschien wel,’ zegt de vrouw, ‘maar dat gaat jou niks aan.’ De jongen draait zich bruusk om en holt weg.
‘En nu moet ik gaan,’ zegt ze, ‘mijn schoondochter is vast al klaar. Ze wacht op me bij Lensink. Kent u dat? Morgen ga ik weer naar huis. Ik woon in Arnhem.’
Ze staat een beetje moeizaam op, aarzelt even.
‘Ik hoop u nog eens te zien,’ zegt ze, ‘maar die kans is niet zo groot.’
Ze kijkt naar de reiger. ‘Tortelduif, hoe lang kun je dat zijn?’
Meneer Landini zwijgt. Hij weet niet wat hij moet zeggen. Ze lacht naar hem, tikt op zijn schouder, draait zich om en loopt weg.
Meneer Landini kijkt haar na.
Als hij later bij Lensink kijkt, ziet hij haar niet zitten. Het is tijd, denkt hij. Tijd om te gaan.