Behoud de verzorgingsstaat!
door Paul Bordewijk
De discussie over de toekomst van de verzorgingsstaat gaat allang niet meer over nieuwe voorzieningen, maar over de vraag welke van de bestaande wij ons in de toekomst nog zullen kunnen permitteren. Wanneer we alle voorstellen tot reductie bij elkaar optellen, blijft er weinig over: geen uitkeringen meer boven het minimumniveau, want dat is geen zaak voor de overheid; verlaging van het minimumniveau, want anders worden werkgevers onvoldoende gestimuleerd om werkgelegenheid te creëren; nog verdere verlaging van de uitkeringen,
want anders worden de uitkeringsgerechtigden weer onvoldoende gestimuleerd om het aangeboden werk ter hand te nemen. Aldus blijven er alleen uitkeringen voor wie het echt nodig heeft, zodat de
aow van basispensioen tot bijstandsregeling voor 65-plussers reduceert.
Het zou allemaal nodig zijn omdat:
a. | wij anders de concurrentiestrijd met het buitenland verliezen; |
b. | het huidige stelsel te weinig stimulerend is. |
Het eerste is aantoonbaar onzin. Voor de concurrentie met het buitenland gaat het om het niveau van de loonkosten en om de arbeidsproduktiviteit. Daarbij is het irrelevant welk deel van de loonkosten als premie wordt ingehouden. We concurreren ook heel goed met het buitenland: elk jaar verwacht het cpb weer een hoger overschot op de betalingsbalans.
De stelling dat het huidige stelsel te weinig stimulerend is, komt in een ander daglicht te staan wanneer we ons realiseren, dat onder de langdurig werklozen de alleenstaanden sterk oververtegenwoordigd zijn. Toch gaan zij er wanneer zij een baan op minimumniveau accepteren op vooruit, gehuwden niet. Kennelijk bepalen geheel andere factoren de toegang tot de arbeidsmarkt; sociale vaardigheden bijvoorbeeld. Ook voor de functies van schoenpoetser en liftboy, het beroepsideaal van hedendaags rechts, zijn die vaardigheden nodig. Toch wordt er gedaan alsof er geen werklozen zouden zijn wanneer er maar geen uitkeringen waren, al zou een vergelijking met het verleden of met andere delen van de wereld anders moeten leren.
Van alle kanten worden mensen een arbeidsmarkt opgeschopt die onvoldoende banen biedt. De vut verdwijnt, de studieduur wordt verkort, de consideratie met alleenstaande moeders wordt steeds kleiner. Gehandicapten die vroeger als arbeidsongeschikt zijn aangemerkt, worden omgedoopt tot geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt, om aan het volgende loket te horen dat ze nu onbemiddelbaar zijn. We horen van mensen die vijfhonderd maal zonder succes solliciteren, of van vacatures waar vijfhonderd sollicitanten op af komen. Niet voor niets verzetten de medewerkers van de arbeidsbureaus zich met hand en tand tegen bezuinigingen op de eigen club: als geen ander weten zij hoe weinig het arbeidsbureau voor mensen zonder werk kan doen.
Het ultieme argument voor de afbraak van de verzorgingsstaat is dat wie de bestaande regelingen in essentie wil handhaven, de tijdgeest niet verstaat en daarom conservatief is. Laatst beweerde Rinnooy Kan weer zoiets (de Volkskrant 17-1-1995). Hij verwijt degenen die zich als progressief presenteren, dat zij weigeren vanuit dezelfde gezindheid waarmee zij de verzorgingsstaat hebben opgebouwd, nu weer aan de afbraak daarvan mee te werken.
De Partij van de Arbeid gebruikt ook de orwelliaanse term ‘vernieuwing van de verzorgingsstaat’ om een beleid aan te duiden waardoor de ene helft van Nederland bang is zijn baan te verliezen, en de andere helft zijn uitkering.
De strijd om de verzorgingsstaat gaat om een systeem dat gedurende een aantal decennia de meeste mensen redelijk heeft beschermd tegen armoede en vernedering. Wie degene die daaraan vast wil houden conservatisme verwijt, moet zo eerlijk zijn zichzelf dan ook als reactionair aan te merken. Vandaag de dag is ten aanzien van de verzorgingsstaat behoudzucht evenzeer op zijn plaats als in de jaren dertig ten aanzien van de parlementaire democratie.