| |
| |
| |
Pjotr
door Aat Ceelen
Het is niet goed met Pjotr. Hij loopt maar heen en weer, gaat zitten en staat weer op, mompelt, slaakt diepe zuchten, wrijft zich door het haar, veegt het zweet van z'n voorhoofd, kijkt in de spiegel, schrikt van z'n eigen kop en scheldt: Krijg de schijt, krijg de schijt! Hij heeft het tegen niemand, want hij is alleen. Die Pjotr heeft zich een lekker bekkie narigheid op de hals gehaald. Hij heeft kennis aan Marie en Marie wil Pjotr wel, maar dan moet Pjotr van de fles. Jezus Christus van Nazareth!, je kunt je Pjotr niet eens voorstellen zonder glas in z'n hand of een fles aan z'n mond, je zou 'm niet eens herkennen zonder deze attributen! Marie maakt 't van een paar kapotgekookte eieren, maar ja, Marie heeft een kont en Pjotr is niet de jongste. Hij heeft last van oorsuizingen en heeft een zenuwtrek in z'n linkeroog, z'n lever is niet fris meer en z'n hart slaat wel eens over. Kort en goed: Pjotr is pages voor de dood; hij heeft 't helemaal niet op die grappenmaker, die hier en daar wat maait en je midden in de nacht aankoekeloert. Pjotr droomt vaak dat hij een café binnengaat waar het pikke- en pikkedonker is; achter de toog staat een bleke barman in een wit overhemd, dat is nog net te onderscheiden, die hem zwijgend opneemt, verder geen klandizie, ja, vind je 't gek, zo donker en geen muziek en alles grijs en geen hand voor ogen, je bent op die manier wel uit, maar niet voor je lol, en dan ontdekken dat ze die hele herberg achter je rug dichtgemetseld hebben, proost Pjotr... Godnogantoe, nee, het was hoog tijd dat die Marie bij hem introk, 't scheelde bij het boenen en poetsen ook. Pjotr kijkt om zich heen: stof, overal stof! Mijn god, denkt Pjotr, waar vandaan? Van boven, van onder? Op de kozijnen, op de plinten, in het tapijt, op de lamp, stof stof stof. In de hoeken liggen stofbollen en aan het plafond hangen webben. Hij slaat een boek open en het stof stuift in z'n gezicht, hij schuift de gordijnen dicht en het stof daalt op hem neer, z'n broekzak
en de omslagen van z'n pijpen: vol stof. In z'n haar: stof, achter z'n nagels: stof, in z'n navel: stof. Het lijkt godverdomme wel of de dood al ingetreden is, stof zijt ge enzovoorts. Op alle richels van de wereld ligt stof, denkt Pjotr, maar op de mijne ligt wel heel veel, bijna net zoveel als op de maan, maar daar hadden ze tenminste nog een vlag in geplant. Wel zo feestelijk, een vlaggetje planten, dat wappert en doet en blijk geeft van leven; ja, die Marie moest maar zijn vlaggetje worden. Marie was immers een levenslustige. Hoe goedgemutst opende zij elke morgen niet haar gordijntjes. Ze zal dat varkentje wel wassen. Ik erin, de fles eruit, zo ziet zij 't. Het ultimatum is gesteld, het is nu zondag en ze komt vanavond bij Pjotr voor antwoord. Daarom ijsbeert Pjotr zo en speelt zijn zenuwtrek lelijk op. Het wachten is op de bel. Daar gaat de bel. Te vroeg toch? Wie daar? Je goeie vriend Negerhenkie! Kom boven, Negerhenkie, maar weet dat je zo gelijk weer op moet sodemieteren want ik heb een belangrijke afspraak met Marie; ze wil uitsluitsel, weet je, over ons en de fles en zo, nou ja, je begrijpt me. Tuurlijk, tuurlijk, Pjotr, zegt Negerhenkie, maar leen me effe 'n mudje, als je zo vriendelijk wil zijn. Ik wou dat die lamstraal ter plekke dood bleef, denkt Pjotr. Want hij hoeft niet te vragen waarvoor: alles voor de zuip. Hier!, en Pjotr rukt een mud uit z'n knip. En nou opgetiefd, want ik ga een heel nieuw leven beginnen. Negerhenkie stuift de trap af. En Pjotr hervat het ijsberen en het krabben en het knipperen met z'n linkeroog. Nooit meer een druppel, denk Pjotr, godverklere, krijg de schijt. Daar gaat de bel weer. Marie? Nee, natuurlijk niet, het uur is nog niet daar. Negerhenkie, met in zijn kielzog een zwarte en een rooie dame. De avondverkoop is een zegen voor mens en maatschappij, orakelt de ellendeling. Hij is beladen met
| |
| |
rinkelende plastic zakken. Je kent Veronika en Toos? Toos schildert en Veronika is van haar man af. Er flikkert een behoorlijk portie waanzin in de ogen van die Toos, ziet Pjotr, zwart geschminkt zijn ze, net als haar lippen. Ze draagt een armoejurkje, met daaronder een paar grote zwarte barrels zonder veters, zodat de tongen bij elke stap flappen. Veronika is al op leeftijd, maar in het bezit van een tijgerkop die door de jaren en de verloedering alleen maar geiler geworden is. Daar ploppen de eerste flessen al open. Waar zijn de glazen? informeert Negerhenkie. Maar snap dan toch, stuk bamboe! schreeuwt Pjotr, ik heb geen glazen en ik hoef ook nooit meer glazen, ik ga er vanaf, ik zit toch met Marie en de hele toestand. Tuurlijk, tuurlijk. Maar Pjotr heeft toch wel een kopje of een leeg yoghurtglaasje, ga ons nou niet gek maken, Pjotr, en we mogen toch wel op jou drinken? Op mij, op mij! schreeuwt Pjotr weer. Op mij! Op mijn kosten zal je bedoelen! Er hangt hier een spanning, voelt Toos. Relax Pjotrhondje, teemt Veronika. Ja, kom tot jezelf, lult Henk de gulle Negerschenker; de kopjes en potjes zijn tot de rand gevuld. Op Pjotr! Er wordt gedronken, maar niet door Pjotr. Hij slikt het water in zijn mond weg en knippert met z'n linkeroog. Het suist in z'n oren en het knettert in z'n kop. De conversatie komt goed op gang. Het handelt om de voordelen van het huwelijk. Wel, meent Negerhenkie, het voordeel van met z'n tweeën zijn is dat je elkaar gek kan maken, terwijl, ben je in je eentje, dan kun je alleen jezelf maar gek maken. Er moet liefde in het spel zijn, is de gedachte van Veronika. En Toos meent dat de sterren moeten kloppen. En allemaal vinden ze dat er nog iets gedronken moet worden. Kunnen jullie niet 's opsodemieteren, zegt Pjotr, ik sta op een keerpunt in mijn leven, mijn besluit staat vast, Marie minacht mij en ze heeft gelijk, ze wil een mens van mij maken, ik hou van haar en zij zal ook van mij houden, maar minacht mij nu nog, vanwege
de drank en zo. Ja, drank is sneller op dan je lief is, weet Negerhenkie. Op Pjotr! gaat het weer. Nu wil iedereen wel 's wat muziek horen. En daar schallen The Pogues door Pjotrs kamer. Die pooks gaan flink tekeer, het is altijd voetjes van de vloer bij hen, godverchristus, denkt Pjotr, wat houwen ze huis op hun instrumenten, er steekt gewoon iets goddelijks in. Maar, denkt hij er ook achteraan, die pooks hebben hier hun langste tijd gehad, die platen gaan naar het oud vuil, krijg de schijt. Waar blijft Marie toch? Kwam ze nu maar snel, ze zou de zaken wel even op orde brengen. Die vieze Henkie eruit, die snol van een Veronika opgehoepeld en die verfdoos Toos afgevoerd naar een inrichting. Kijk die Toos 's tekeergaan. Ze heeft d'r werkschoenen uitgetrokken en danst nu op blote voeten. Pjotr heeft een hekel aan blote voeten, maar nu hij nog 's goed kijkt moet hij toegeven dat die voeten wel iets hebben, zo met die zwart gelakte nagels, en ook die benen daarboven in dat wapperende armoejurkje, en die tietjes, en die rare ogen. Nou ja, besluit Pjotr, ze is even geil als dat ze gek is, dat heft de boel mooi op. Op Pjotr! gaat het voor de verandering. Jaja, ga jullie gang maar, ellendelingen, denkt Pjotr. Hij is erg moe opeens. Hij moet aan het café uit zijn droom denken. Godnogantoe, zo donker als het daar was... Hij herinnerde zich nu ook de woorden die gesproken waren. Hij had gevraagd: ‘U bent zeker gesloten?’ ‘Nee, we zijn altijd open,’ had de bargriezel geantwoord. Waarom brandde er dan geen licht, en waarom was er geen klandizie? Er loopt een ouwe man in het park, begint Negerhenkie een mop, en die ouwe man gaat naar een klein meisje toe en vraagt: wil jij een jongetje zien met een rood petje op?; ja! roept het kleine meisje, en die ouwe man knoopt z'n gulp open en vraagt: zie je 'm?; nee, zegt dat meisje, ik zie geen jongetje met een rood petje op; o nee? zegt die ouwe; nee, zegt het kleine meisje, maar ik zie wel een ouwe lul
die op een lege zak ligt te slapen. Veronika slaat dubbel. Toos ziet er de humor niet van in. En Pjotr grinnikt, eerst onderdrukt, dan luider, de tranen springen hem in de ogen, hij wil helemaal niet lachen, het steekt in zijn buik, maar hij giert 't uit, die rare Pjotr. Kijk, zo komen wij weer in ons gewone doen, kraait Negerhenkie. Ook de anderen vinden dit, een lachende Pjotr is een heel andere Pjotr, een stuk gezelliger ook. Pjotr stikt bijna, ha- | |
| |
haha! Neem een slokje. Nee, nee, Marie... Ach wat. Nee, nee. Waar blijft ze toch? Pjotr denkt aan haar kont. Maar er was ook dat gelul, natuurlijk, nee, die Marie zat nooit om een praatje verlegen, een geklep zonder eind welbeschouwd, en Marie wil ook kindjes... Nou ja, zo erg zijn kindjes ook weer niet. Pjotr krijgt het een beetje benauwd, maar weet die benauwenis te onderdrukken. Pjotrs besluit staat vast. Hij trouwt Marie. Ze belt zo aan, zo is het, klaar uit, en dan begint het. Pjotr zegt dan: Marie, ik hou van je, en Marie zegt dan: ik ook van jou, mits..., en dan zegt Pjotr: nooit weer! En zo keert alles zich ten goede. Alles is goed en wel. Pjotr is hier bij zijn volle verstand en met dat volle verstand schenkt hij zich een yoghurtpotje in, nee hij ziet heel goed het gevaar, juist daarom, juist daarom, één glaasje in de zekerheid van zijn besluit, als bezegeling juist! Proost Pjotr! klinkt het. Jullie zijn schuim en schoelje, weten jullie dat? zegt Pjotr tegen de aanwezigen. Haha! die Pjotr! Ja, haha, die Pjotr, maar die Pjotr is toevallig de enige die nog nuchter is, en ziet daarom heel goed dat Toos haar jurk tot aan de navel heeft opengeknoopt. Stond zeker in de sterren, dat dat moest. En Veronika doet haar rokje omhoog en laat haar rode fluwelen broekje zien, wat is dat nou weer, ja, leuk hè? en daar gaat ook haar truitje omhoog en Pjotr ziet haar rode fluwelen busteding. Wat een theater, denkt Pjotr, het is dat ik niet meer drink, anders zou ik zeggen: haal het doek maar op,
dan kan de voorstelling een aanvang nemen... Hij zet het yoghurtpotje aan zijn lippen en drinkt het in één teug uit. Die is binnen. Wat een wonder voltrekt zich toch na een glaasje. De zaak wordt er alleen maar helderder op: Pjotr trouwt Marie, wat een feest. Wat een juist besluit, je kunt jezelf er gerust mee feliciteren en ter viering nog zo'n potje inschenken. Ondertussen gaan die Pogues maar tekeer. Toos wil dansen maar vindt de beknelling van haar kleding, hoe flodderig ook, echt niet meer te verdragen hoor, en dus trekt ze het armoejurkje over haar hoofd. Wat een zwarte tepeltjes! Ja, dat komt, ze heeft ze geverfd, vandaar en zodoende. Veronika begint een verhaal over een Kaapverdiaan die zij aan de hand heeft gehad en die haar drie uur aan één stuk likte. Hieruit blijkt maar weer, zegt Negerhenkie, dat die buitenlanders helemaal niet te lui zijn om te werken zolang men ze maar passende arbeid verschaft. Is het hier koud of ligt het aan mij? vraagt Toos. Ze trekt haar broekje uit, maar zet ter compensatie wel een grote zwarte pet op haar hoofd. Heel verstandig, zegt Negerhenkie, je weet in dit land nooit of het droog blijft. Pjotr zet de haard op de hoogste stand. Negerhenkie is neergeknield tussen de benen van Toos en trompettert een marsje in haar gemacht. Henkie, zegt Pjotr, ik vind het helemaal niet erg dat je een neger bent, maar poets altijd je tanden voordat je mondorgel gaat spelen, etensresten komen maar al te makkelijk tussen de lipjes en kunnen het instrument voor bespeling ongeschikt maken. Veronika ligt voor de kachel, een hand ligt onder haar hoofd, de andere zit in haar broekje, ze poert daar serieus in haar potje. Eigen haard is goud waard, denkt Pjotr. Het was beter thuis te drinken dan in een café. En zeker dat café uit z'n droom, wat een macabere herberg was dat... Pjotr rilt een beetje over z'n rug. ‘We zijn altijd open...’ Hoe laat is het? Pjotr kijkt op zijn horloge. Waar blijft
Marie? Ze moest nu toch wel snel komen om aan dit gesop hier een eind te maken. Er begint Pjotr iets te schemeren, wat was eigenlijk de afspraak? Zou Marie naar hem? Of moest Pjotr naar haar? Nee, ze zou toch... Ga je nou niet gek maken, Pjotr. Hoe laat was er afgesproken? In de loop van de avond. Nou ja, dat was duidelijk genoeg. Weet je hoe bejaarden het spelletje spelen? vraagt Negerhenkie, dan houdt hij 'm omhoog en dan raadt zij welke kant-ie uit valt. Het is bloedheet in Pjotrs kamer. De kachel loeit alsof de duivel zelf erin huist. Toos hijgt dat ze zich de maan voelt en Veronika kreunt alsof ze zichzelf pijn doet. En ondertussen rammen en pijpen en brullen en trekken en slaan die Pogues er maar op los. Ik ben een liefhebber van een goed stuk muziek, zegt Pjotr, evenals ik een liefhebber ben van een goed overhemd. Hij kijkt naar Veronika, het is jammer dat hij zijn bril niet op heeft, anders zou hij de natte pareltjes aan de binnenkant van haar dijen kunnen zien. Pjotr krijgt
| |
| |
plots zin een gedicht te fabriceren. Ja! maar dan moest je gedachten op magazijn hebben, en wel gedachten van enig gewicht en niet ‘pikkie gaat in kutje’, wat toevallig de enige gedachte is die Pjotr te binnen wil schieten. Pjotr wankelt overeind en kleedt zich spiernakend uit en trekt zijn kamerjas aan. Ik ben tenslotte thuis, denkt hij, en niet bij een vreemde op de koffie. Negerhenkie, zegt Pjotr, luister eens goed, ik weet dat je vanwege je ras weinig hersens hebt meegekregen, maar wat denk je, de liefde, is zij slecht of is zij goed? Zij is slecht, weet Henkie, want leidt vaak tot moord en doodslag, lees er de kranten maar op na, vooral op maandag. Op maandag lees ik alleen de sport, zegt Pjotr. De liefde is goed en slecht, zegt Toos, zij is zon en maan, water en vuur. Nee, de liefde is alleen maar goed, vindt Veronika, want iedereen streeft ernaar en streven doe je naar het goede. Pjotr wil ook wat zeggen, maar Veronika heeft haar tiet in z'n mond gestopt. Pjotr haalt de tiet eruit en steekt die in z'n oor. Daar kriebelt 't lekker, vindt Pjotr. Er zijn een hoop gekke dingen op de wereld, denkt hij. De gedachte is hem ingegeven doordat Negerhenkie z'n gulp heeft opengeritst en zijn wereldwonder te voorschijn heeft gehaald. Het was ons niet gegeven alles te begrijpen, wist Pjotr. Zo had een huisvrouw in Amerika eens een pannekoek gebakken die zo dun was dat-ie maar één kant had; zij had de pannekoek in de lucht gegooid om te wentelen en weg was-ie. En naar zulk een pannekoek had men vervolgens lang zoeken, sprak Pjotr plechtig. En zo was hem ook wel eens het verhaal ter ore gekomen van een vrouw die zonder blikken of blozen twintig meter touw uit haar muts kon toveren. En van weer een andere vrouw die een genotsspier ter grootte van een cornichon had waarmee ze de vijf figuren kon volbrengen: op, neer, oost, west en door de diagonaal. Maar die bruine trapleuning van Negerhenkie slaat toch wel alles. Hij probeert die nu in het
rechteroor van Toos te proppen, maar komt daar uit de aard der zaak niet ver mee. Toch kan de poging Pjotrs goedkeuring wegdragen: er spreekt een flink bekkie idealisme uit. Hart, hersenen en lever zijn de belangrijkste organen van een mens, weten jullie dat wel? spreekt Pjotr de aanwezigen toe. En waar staat deze dan in orde van belangrijkheid? vraagt Negerhenkie, op zijn stam wijzend. Op de onderste trede van de laagste trap, antwoordt Pjotr, maar waarmee niets gezegd is over de wonderbaarlijkheid van je kinderarmpje, dat, nu ik nog 's goed kijk, eigenlijk ook veel lijkt op die gouden microfoon waarin die kraanmachinist altijd zijn kutliedjes brult, in dat kutpaleis, in die don- | |
| |
kere kutdagen voorafgaand aan kutmis. Ik heb het ook niet op christelijke hoogtijdagen, zegt Negerhenkie, ik ben meer een geile brahmaan. Dat klopt, zegt Pjotr, want brahmaan is het hout, de boom waaruit hemel en aarde zijn gehouwen, ikzelf sta ook knap pantheïstisch in het leven. Weet je waar mij de jouwe aan doet denken? zegt Negerhenkie, op Pjotrs fluit doelend. Nou? vraagt Pjotr. Aan iets goedkoops uit de Hema, zegt Negerhenkie en moet daar zelf vreselijk om lachen. Negers lachen snel en graag, daarom hoeven ze nog niet dood, zegt Pjotr. De twee vrienden komen nu, na zich nog wat ingeschonken te hebben en Toos en Veronika aan hun eigen tegennatuurlijke spel overlatend - ze hebben hun vingers in elkaar gestoken - te spreken over de maximale afstand die met het spuiten te bereiken is. Ik heb nog nooit de zoldering geraakt, zegt Negerhenkie. O nee? zegt Pjotr, dat verbaast me wel, ik bedoel met die rubberplantage die je tussen je benen hebt hangen. Maar wel de muur hoor, vervolgt Negerhenkie, ik lag een keer een onderleggertje achterwaarts te pompen en ik haalde 'm er op het laatst uit en door die zwieper kreeg de zaak vaart mee, kun je je voorstellen? Helemaal, zegt Pjotr, op de muur zeg je?, de boel kon dus gelijk behangen worden? Gerust, zegt Negerhenkie, je weet,
Pjotr, als ik behangerspap aanmaak doe ik dat niet voor een zolderkamertje, maar meteen voor een gezinswoning. O Marie, denkt Pjotr, en hij schreeuwt: en nou opgesodemieterd allemaal, maar veel overtuiging zit er niet in. Hij ziet Veronika en Toos aan elkaars lekkernij likken. Helpt elkaar, koop Nederlandsche waar, mompelt hij. O, Marie, o... The Pogues jakkeren er nog een nummer uit. ‘Down in the ground where the dead men go.’ Weten jullie eigenlijk wel dat jullie ooit moeten sterven? vraagt Pjotr. Ja, en dat dan de wormen aan m'n lul gaan nassen? zegt Negerhenkie. Nee, dat nou weer juist niet, zegt Pjotr, wormen blijken helemaal niet aan ons te eten, wist je dat wel, Negerhenkie? De minimale afstand tussen bovenkant kist en maaiveld bedraagt zestig centimeter. Zo diep zitten de wormen helemaal niet, de bacteriën doen daar hun werk. De ogen en oren verdwijnen als eerste. Vet blijft het langst, dus de billen en de dijen zitten er het langst aan. Na tien jaar rest alleen nog het skelet. En nog later blijven alleen de schedel en de dijbeenderen over omdat die het minste fosfor bevatten. Zo zit dat. Maar niet bij mij, zegt Negerhenkie, want ik ben een geile brahmaan en laat me verbranden. En mij stoort het niet, zegt Toos met een natte mond, want ik heb een ziel. Het is hier anders knap stoffig, zegt Veronika, die met wijd open benen op het tapijt ligt. De verhouding tussen lichaam en ziel is dezelfde als tussen stof en vorm, zegt Pjotr, want het lichaam is de stof en de ziel de vorm. En al
| |
| |
het levende wordt gekenmerkt door het vermogen zichzelf te bewegen, voegt hij daar nog aan toe terwijl hij zich in Veronika steekt. Het kwartet begint zich nu aan flinke zwijnerijen over te geven. Pjotr hengst z'n danspartner bekant door het parket en Toos bijt hard in Henkie zijn negernoten. Als we de tafel omkeren kunnen we schuitje varen, oppert Pjotr. Ja, en als we de stoelen achter elkaar zetten rijden we treintje, zegt Negerhenkie. Toos en Veronika hangen gillend in de lamp en zwiepen gevaarlijk heen en weer. Er sneuvelt menig yoghurtpotje. Ach, ooit had ik een knappe woning! verzucht Pjotr. Weet je, Pjottertje, zegt Negerhenkie, dat je vrouwen hebt die zo mager zijn dat je ze alleen staande kan nemen? Ach, er zijn zo veel wonderlijke dingen, meent Pjotr, wij denken bijvoorbeeld nu met z'n vieren te zijn, maar ondertussen lopen hier ook nog twintigduizend huismijten met verschrikkelijke kaken aan een bij het knippen weggesprongen teennagel te knagen. Je staat er niet elke dag bij stil, zegt Negerhenkie. Ben jij mijn vriend, Negerhenkie? vraagt Pjotr. Tuurlijk, Pjotr, zegt Negerhenkie, jij hebt toch mijn lul gezien en ik heb toch jouw... ja, wat is het eigenlijk, gezien? Goed, ik heb een kleine, geeft Pjotr toe, maar die bus Vim van jou is ook niet normaal. Je moet het nemen zoals het komt, zegt Negerhenkie, en steekt zijn reuzencornet in Toos haar drollenschuurtje. Pjotr zou nog veel meer te berde willen brengen, maar Veronika zit op zijn gezicht en rijdt paardje. En die pooks maar blèren: ‘De grond waar ze de dooien in douwen, de grond waar ze de dooien in douwen...’ Wie wil zeiken gaat z'n gang maar hoor, zegt Pjotr, ik heb overal emmers en pannen staan. Hoogste tijd! roept Negerhenkie, we gaan spuiten! Richt de tuit naar het hart van de brandhaard, zo luiden de voorschriften en daar houden wij ons aan, zegt Pjotr. Veronika en Toos spelen zichzelf wild af, Veronika spettert zelfs een beetje. Bij Pjotr spritst het, terwijl
Negerhenkie meer een witte streep trekt, voor allebei is wat te zeggen en je hebt het niet altijd in de hand. Nou goed, hoe gaat het verder? Er wordt rustig, maar gestaag doorgedronken, tot alles leeg is; geen half werk, wat jij koekebakker? Negerhenkie, Toos en Veronika palaveren er nog flink op los, maar Pjotr is in zwijgen vervallen. Hij probeert te denken, maar er komt niets anders dan: Eenvoud is vaak het kenmerk van het ware, en ook ligt het geluk vaak op straat, maar nog vaker gebeurt het dat mensen, eenvoudige mensen, bij wie de parachute niet openging, zeiden: je kunt niet alles hebben,... enzovoort, en probeer van dat soort gedachten maar eens een maaltje te prakken. Dan is het genoeg geweest en Pjotr pleurt iedereen de deur uit. Bedankt voor de gastvrijheid, Pjotr! Ja, en krijg de schijt, zegt Pjotr. Hij wankelt zich een weg door de bende, klimt de trap naar zijn slaapkamer op, kiept z'n nest in en valt in slaap.
Het is een uur later. En het is helemaal niet goed met Pjotr. Hij was weer in het donkere café. Wat mag het zijn? had de barman gevraagd. Heb ik een keus? vroeg Pjotr. Ik vrees van niet, meneer, zei de barman, want we schenken niet meer. Waarom vraagt u het dan? vroeg Pjotr. Dat hoort bij het protocol, zei de man. Toen is Pjotr wakker geschrokken. Z'n hart gaat tekeer als een bezetene, het bloed raast door z'n kop. Hij kijkt in het duister van zijn kamer, waar alleen het witte overhemd van de barman zo nu en dan opschimt. Zwanen zingen als ze sterven, maar het liedje dat Pjotr nu knort heeft weinig melodie. Hij schreeuwt en rochelt en piept: Marie, Marie...
|
|