om een rekening bij de Iranian Airforce te incasseren. Ik gaf het iedereen te doen om een rekening bij de Iranian Airforce te innen. Bij wie moest ik zijn? Wie nam de beslissingen? Welke advocaat was de goede? Kortom, hoe moest ik dit klaren? In feite tastte ik rond in dichte mist. Mijn bemoeienissen hebben dan ook weinig opgeleverd. En niet lang daarna kwam Khomeini.
In juni 1976 ging ik weg bij Shell. Ik besloot mij bezig te houden met de politiek. Ik deed dit uit onvrede met het toen heersende opinieklimaat in Nederland in het algemeen en ergenis over het beleid van het kabinet-Den Uyl in het bijzonder. Ik heb daarover uitvoeriger geschreven in de inleiding tot mijn boek De Engel en het Beest. In januari 1978 werd ik lid van de Tweede Kamer en vrij spoedig daarna woordvoerder voor Buitenlandse Zaken en Handelspolitiek. In het kabinet-Lubbers 1 werd ik staatssecretaris van Economische Zaken voor de Buitenlandse Handel. Mijn eerste klus - en dit is het vierde voorbeeld - was in Genève deel te nemen aan de gatt-conferentie.
De gatt is een wereldhandelsorganisatie: het General Agreement on Tariffs and Trade. Sinds de jaren vijftig waren er enige onderhandelingsronden geweest met als doel de tarieven te verlagen. Eerst de Dillon-ronde, toen de Kennedy-ronde en vervolgens de Tokio-ronde. De bijeenkomst in Genève van november 1982 was bedoeld om een nieuwe aanzet te geven tot een tariefsverlaging die de wereldhandel zou stimuleren. Het hangpunt was toen landbouw, evenals later in de Uruguay-ronde. Wat dat betreft, moet men denken aan het Franse gezegde: ‘plus ça change, plus ça reste la même chose.’ Bij die conferentie was de positie van de Europese Gemeenschap belangrijk. Nu hebben de lidstaten van de Gemeenschap de handelspolitiek krachtens artikel 113 van het Verdrag van Rome overgedragen aan de Europese Commissie. Commissaris voor de Buitenlandse Betrekkingen was in die dagen de Duitser Willy Haferkamp. Der Willy kon niet met de handelspartners van de Europese Gemeenschap onderhandelen als hij niet eerst een mandaat van de vertegenwoordigers van de lidstaten van de Gemeenschap had gekregen, waaronder dus mijn persoon. De handelsministers van de Gemeenschap hebben vijf dagen en twee nachten met elkaar onderhandeld in wat in Genève ‘de bunker’ wordt genoemd.
De Franse minister daar aanwezig was Michel Jobert: klein, knap, agressief en niet van zins op landbouwgebied tot overeenstemming te komen. Door te zeuren over punten en komma's slaagde hij erin voortgang te frustreren. De Duitse minister, Otto Graf Lambsdorff, wijzend op Jobert, zei ten slotte tegen mij: ‘Haben Sie so etwas unverschämtes gesehen? Den sitze ich aus.’ Dat heeft Lambsdorff ook gedaan. Op een bepaald ogenblik is hij met Jobert in een hoekje van de zaal gaan zitten en niet lang daarna staakte de laatste zijn verzet maar toen was het toch te laat om van de conferentie een succes te maken.
Jobert heeft onder Pompidou de hoge post van secretaris-generaal van het Elysée bekleed. In Nederlandse termen zou men zeggen: secretarisgeneraal van Algemene Zaken, hoewel Jobert veel meer macht had onder Pompidou dan de sg van Algemene Zaken bij ons. Pompidou heeft Jobert vervolgens minister van Buitenlandse Zaken gemaakt en in die hoedanigheid was hij in 1974 in Washington op de internationale energieconferentie aanwezig. Kissinger heeft toen veel met Jobert te stellen gehad (Zie Kissinger: The years of Upheaval, blz. 162-170: ‘Jobert leads us a dance’.) In 1974 stierf Pompidou. Jobert heeft nog een gooi gedaan naar het Franse presidentschap: een strijd die door Giscard D'Estaing is gewonnen. Hij wilde eigenlijk niet op hetzelfde vlak als dat van zijn concurrenten debatteren en beweerde steeds: ‘Je suis ailleurs.’ Hij had een grondige hekel aan Giscard D'Estaing en weigerde zelfs diens naam uit te spreken, voorwendende dat die zo lang was. Kortom, een onmogelijke man.
In Genève, aan het einde van de wereldhandelsconferentie, vond een groots slotfeest plaats, succes of geen succes. Het deed een beetje denken aan het Congres van Wenen van 1815, toen werd gezegd: ‘Le congrès ne marche pas, mais il danse.’ Wij gingen allen in een trein naar een kasteel aan het meer van Genève, dat - zo zei men - had gediend als inspiratie tot Byrons gedicht ‘The prisoner of Chillon’. (Die trein was overigens een nachtmerrie voor het veiligheidspersoneel, want met inzet van relatief beperkte middelen zou een terroristische organisatie er in zijn geslaagd heel wat ministers en hoge ambtenaren te pakken te krijgen.) In de loop van dat feest had ik een gesprek met Naohiro Amaya, die een hoge Japanse ambtenaar was geweest, namelijk viceminister van Miti. Japanse ministeries worden niet geleid door de minister maar door de hoogste ambtenaar. De hoogste ambtelijke rang daar