Een edel deel
door Bastiaan Bommeljé
‘Een wonderlijk lotsbestel,’ schreef Johan Huizinga in zijn Nederland's Geestesmerk uit 1935, ‘heeft ons volk, gescheiden van den oorspronkelijken stam, tot een edel deel van West-Europa gemaakt.’
Nu verstaan wij tegenwoordig iets anders onder ‘edele delen’, maar de strekking van Huizinga's woorden verliest daarmee weinig aan duidelijkheid: Nederland was volgens hem een ‘wonder’, een parelende anomalie op het vanouds door de grote en absolutistische mogendheden verscheurde continent. En juist in deze bijzonderheid lag de ‘uitzonderlijke kracht’ van de Nederlandse natie, die als kleine, burgerlijke gemeenschap vrijheid stelde boven zelfstandigheid, openheid boven eigenheid, en verdraagzaamheid boven leerstelligheid.
‘In onze westelijkheid ligt onze kracht en de reden van ons bestaan. Wij hooren aan den Atlantischen kant,’ vervolgde Huizinga zijn voordracht die hij in mei 1934 gaf ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De rede was een voorlopig hoogtepunt in zijn langdurige speurtocht naar de identiteit van de nationale Nederlandse beschaving. Tegelijkertijd was het een betoog dat sterk werd gekleurd door zijn afkeer van de ontwikkelingen in Duitsland - de hartekreet ‘Tussen Delfzijl en Vaals loopt de grens tusschen West- en Middel-Europa’ had daar alles mee te maken.
Nederland's Geestesmerk werd zo behalve een geschiedkundige verhandeling over de vaderlandse cultuur een poging tot plaatsbepaling van een ‘van extremisme afkerige’ natie in een door demonen bezeten continent. Vandaar ook dat Huizinga liever sprak van Geestesmerk dan van Volkskarakter (dat zo Duits klinkt); vandaar ook dat de deugden van ons land zo hartgrondig en luid en zonder valse schaamte klinken: gematigdheid, nuchterheid, soberheid, tolerantie, zindelijkheid - wij zijn in de ogen van Huizinga een volk van louter Erasmianen.
Wie het stuk nu leest, wordt getroffen door de bijna wanhopige diagnose van ‘een wereld hollende naar haar verderf’ maar ook door Huizinga's subtiele laveren tussen de wispelturigheid van de geschiedenis en het onloochenbare gegeven dat er zoiets als een Nederlandse volkseenheid bestaat. Hij zag scherp dat hier de paradox schuilt van onze natie: Nederland is uiteindelijk toevallig ontstaan, onder andere omdat de Verenigde Provinciën jammerlijk faalden de soevereiniteit bij een koningshuis aan de man te brengen, maar toch is er culturele gelijkgestemdheid, een homogene grondslag van ons land die ons bindt, die ons onderscheidt en die wij ogenblikkelijk herkennen als ‘typisch Nederlands’.
Dat geldt niet alleen voor de zeventiende eeuw, die wat betreft natie- en karaktervorming onze baarmoeder is, maar ook voor thans. Landgenoten in het buitenland kunnen wij doorgaans moeiteloos onderscheiden van Duitsers, Engelsen, Belgen of Fransen - door hun uiterlijk, hun mimicrie, hun ‘typisch Nederlandse’ aureool. Dat Nederland een multiculturele samenleving is, doet daaraan niets af, sterker nog: dat is juist een wezenstrek van onze nationale beschaving. Ook Huizinga signaleerde in zijn Nederland's Geestesmerk die ‘zeer belangrijke eigenschap, die wij alweer niet aan eigen verdienste maar aan onze positie te danken hebben, namelijk ons openstaan voor de erkenning van de waarde van het vreemde’. Hij noemde die traditie van openheid een kostbare weelde: ‘Wij kúnnen het vreemde niet weren, en wij willen het niet weren.’
Later zou Huizinga nog menigmaal die internationale oriëntatie en openheid van onze geesteshouding beklemtonen - en hij was niet de enige: de idee van Nederland als gidsland in een wereld van halfblinde naties is niet van vandaag of gisteren. De kern van de Nederlandse eigenheid werd in dit perspectief juist het vermogen aspecten van andere culturen moeiteloos op te zuigen en te versmelten met het ‘typisch Nederlandse’.
De consequentie hiervan is zonneklaar: wie neerkijkt op de nasibal, de magnetron-croissants en de pizzakoeriers, kijkt neer op de fundamenten van vier eeuwen Nederlandse beschaving. Juist omdat wij moeiteloos overstappen van Vietnamese loempia's naar shoarma-broodjes, en van