bericht over hem op de treurbuis. Gewoonlijk betrof het mededelingen in het kader van populair-wetenschappelijke programma's, gepresenteerd door mensen met ringbaarden en straffe brilletjes. Ja, die Piet máákte het wel, alsnog met beide voeten aan de grond.
De man en de vrouw werden ouder van dagen. Ze betrokken een kleinere woning in een ‘bejaarden-woonerf’-project. Mijn vader noemde me soms Sigmund, soms Sydney. Na een periode van opstandigheid werd ik gewoon zelfstandig. Wegens hoogtevrees vestigde ik me in souterrains. Ook toen ik trouwde en kinderen kreeg, hield ik een extra kelderverdieping om er laag bij de grond in alle rust te kunnen schrijven aan gedichten die de wereld zouden verbazen.
Ik groeide dus op, wat kon ik anders doen, in een halfwassen stadje niet ver van de zee: pottenbakkersverleden, paardenmarkttraditie, meubelindustrie, onderwijsinstellingen, beetje rock'n roll, eierboerpraatjes, koektrommelplaatjes. Niet slecht voor een ongeveer 20.000-koppige kluit met verstand toegeruste bavianen. Al verhuisde ik later vaak, ik kwam graag terug. Altijd iets met papier. En ik beleefde er een stuk van mijn jeugd, in dromen en gedachten zappend, almaar zappend, op zoek naar... naar wat eigenlijk? Vroegere dromen en gedachten?
Die dromen en gedachten kenden aanvankelijk twee geduchte tegenstanders. Ten eerste waren er de vertragingsmanoeuvres door ouders en opvoeders bedacht. Dat is een oud zeer, naar ik lees in zovele boeken. Ten tweede was er de portie pech, waar ik een stilzwijgend verlengd abonnement op leek te hebben. Dat lok je zelf uit, naar men mij wil doen geloven, maar mijn geloof is klein. Zelfs de grote Latijnsamerikaanse schrijvers kunnen me daar niet van overtuigen.
Ik kreeg, in tegenstelling tot mijn schitterende broer Piet, een rijzende ster, door betwetende en naar musk riekende pedagoochelaars de verkeerde richtingen in verkeerde scholen toegewezen. Telkens ging het om iets in de humane wetenschappen. Op mij werd herhaalde keren proefondervindelijk onderwijs geëxperimenteerd. Iets met pakweg sociologie erin, en psychologie bij voorbeeld. Ook werd er nog eens iets met geschiedenis gedaan, maar dan onder een pseudoniem, met name ‘mens & maatschappij’. Lieve hemel.
Misschien, héél misschien, maar dat kan ik noch humaan noch wetenschappelijk bewijzen, is toen in mij definitief de dichter opgestaan: optornend tegen gewoonheid en pech. Het probleem was dat er geen probleem was. Na ampele ondervraging over alle mij onderwezen facetten verwierf ik het ticket om door te schuiven naar de grotemensenwereld. Ik werd leraar, reclameschrijver, journalist, dichter. Crescendo dus.
Ook op kleine pechstroken allerhande was ik een erg bedrijvig en veelgevraagd medewerker. Een voorbeeld. Na een zeker gerstgebeuren schepte ik twee leuke meiden ineens op, een donkere en een lichte. Onderweg flipte ik echter over en verloor aldus prompt mijn toegangskaartje voor een aardig dubbelfestival. Andermaal droeg ik bij tot het Bruut Nationaal Pech. Mijn broer Piet lachte zich een kriek: hij lanceerde een middellang afstandsraketje en ik bleef toen op de reservelijst staan.
Zo werd gemis een rode draad. Het dichterschap lag permanent op de loer. Op 18-jarige leeftijd trok ik de sticker VL van mijn schooltas. Op 24-jarige leeftijd verwijderde ik het signalement B van mijn auto. Op 38-jarige leeftijd peuterde ik in de mededeling eur van mijn belastingenmap. Nu, op 40-jarige leeftijd, ben ik een kraan in de dichtkunst, de slow onder de tekstgenres. Ik mag graag met woorden slowen.
Ik wijt of dank dit aan een aantal factoren: die verkeerde Lieveheer in de verloskamer, die rosse gloed van de vroedvrouw aan mijn prille horizon, mijn tweelingbroer die in banen om de aarde zit.
En misschien ben ik wel de zoon van een priester die rijmt.
Zo, het is eruit.
O ja: ook begin ik lelijk van koffie te houden, zovele jaren ná de Max Havelaar. Ik word een mohammed van de mokka. Daarom, Edelachtbare, vraag ik verschoning voor de morsigheid van dit c.v. en die paar bruine eilandjes ter hoogte van de referenties. Het zijn de pigmenten van een dichterschap. Dat beetje slordigheid heb ik van Erasmus.
Daarom ook werd ik geen astronaut, doch: dichter.
Met beleefde groeten,
Joris Denoo