| |
| |
| |
Het Elbaanse perspectief
Jan J.B. Kuipers
1
Het hogere is een stuk moeilijker te bereiken dan het lagere, dat voor het grijpen ligt. Bedevaartsoorden zijn bij voorkeur gesitueerd op lastig bereikbare plaatsen. Het hogere wordt daarbij vaak terugvertaald van de mentale naar de fysische geografie: hoog wordt ook letterlijk weer hooggelegen. Zo is het ook in Portoferraio, hoofdplaats van het eiland Elba. De enige keizer die het eiland exclusief regeerde was weliswaar alleen nog keizer op persoonlijke titel, maar niettemin een figuur van mythisch gehalte. Napoleon was zijn naam, en hij resideerde hoog boven dit stadje Portoferraio. Maar zijn residentie was een paleis van Lilliput.
Op een warme aprildag en een verkeerd uur - het loopt tegen de middag - ondernemen H. en ik de klim vanuit de haven van Portoferraio naar het Palazzina dei Mulini, een verbleekt zalmkleurig gebouw vanwaaruit de Corsicaan als vorst of koning van Elba van 4 mei 1814 tot 26 februari 1815 zijn miniatuurrijk regeerde. Het paleisje ligt op een rug tussen de forten Del Falcone en Della Stella, waarvan de muren steil naar zee dalen. Mulini hurkt als het ware tegen het laatste fort aan. Tot 1808 stonden hier nog twee windmolens; daaraan dankt het huis zijn naam.
Op de obligaat pittoreske maar zweetdrijvende straten omhoog ontmoeten we een afdalend groepje. Ongetwijfeld pelgrims die zich al aan het als museum uitgebate heiligdom hebben gelaafd. Ze spreken immers Frans. ‘We lopen goed,’ zeg ik dus tegen H. Niet veel later bereiken we het bescheiden, rechthoekige plein waaraan het paleis is gelegen: eigenlijk meer een met grote tegels belegd terras. Het paleis ontpopt zich als een villa van twee verdiepingen; een evenwichtige constructie, bestaand uit een hoofdgebouw, twee vleugels met wat aanbouwsels en een ommuurde tuin. Vóór het paleisje strekt zich een rechthoekje van dor gras uit, doorsneden met enkele paadjes en met enkele in vorm geknipte en alweer uitgegroeide buxus-achtige struiken erop. Het keizerlijke bleekveld?
Hoog tegen de verkleurde voorgevel van het paleisje is blijkens het inschrift op 5 mei 1921, 107 jaar na de aanvang van Napoleons regering alhier, een marmeren gedenkplaat bevestigd. Ze is inmiddels verweerd, de verf in de ingehakte letters vervaagd of uitgelopen. Ik ben het Italiaans niet machtig, maar destilleer door toepassing van het analogiebeginsel onder andere dat Napoleon een verdeeld Elba verenigde, en als een soort voorbode gold van de Italiaanse eenheid die zo'n halve eeuw later tot stand kwam. Niet voor niets is en was de Vorst van Elba populair bij zijn onderdanen en de nakomelingen daarvan. Zoals in de genegenheid tot elke overheid was het eigenbelang ook in de Elbaanse aanhankelijkheid flink vertegenwoordigd. Beneden in de stad zijn genoeg blijken te zien van die verknoping van baatzucht en insulaire trots. Uit vele etalages staart de beeltenis van Napoleon, gekonterfeit in uiteenlopend materiaal, je aan. Dat is natuurlijk niets nieuws. Al tijdens en snel na zijn regime was 's keizers beeld te vinden op ontelbare wanden, serviezen, tabakspijpen, messen, lepels, vorken en zuurprikkers. Vooral vallen in Portoferraio de in ivoor, kunsthars en gips uitgevoerde ruiterbeeldjes op, gemodelleerd naar Jacques-Louis Davids uit 1800 daterende, beroemde ruiterstuk van Napoleon als hij op het punt staat als veldheer de Grote Stint-Bernhardpas over te trekken - naar Italië. Zoals vóór hem Hannibal en Karel de Grote; David verzuimde niet die namen in zijn tableau als rotsinscripties op te nemen. Alle geheven veldheersarmen in de etalages van Portoferraio wijzen dus naar Italië. Want Napoleon kwam van Corsica, en was toch een soort Italiaan; in elk geval een man uit de buurt, een man van een eiland.
| |
2
Er is een verslag beschikbaar van een andere bezoeker uit Nederland: Peter van Zonneveld, die het ballingsoord annex residentie annex museum van Portoferraio in de late jaren zeventig bezocht (Behouden huizen in literatuur, wetenschap en kunst, 1989). Bij zijn eerste bezoek aan het paleisje, op een avond, trof Van Zonneveld het gebouw gesloten aan. Door een venster zag hij de bi- | |
| |
bliotheek. Van buitenaf ontwaarde hij vele jaargangen van Le Moniteur, de krant die het semi-officiële orgaan was tijdens het regime van Bonaparte, maar die sinds Napoleons abdicatie in het voorjaar van 1814 uiteraard uit een heel ander vaatje tapte. Eens regeringsorgaan, altijd regeringsorgaan. Ik ben jaloers op Van Zonnevelds speurderskwaliteiten. Bij ons bezoek in 1992 staat de kast met de gebonden jaargangen in elk geval op een plaats die vrijwel onmogelijk door een venster kan worden gezien, laat staan 's avonds. En werden omstreeks 1979 de spleetluiken, waarvan ook hier elk venster is voorzien, 's avonds niet gesloten?
Ook ik lees in de bibliotheek veel rugtitels met flitsen van secundaire herkenning. Ja, zo was het, dat las Napoleon graag, over die en die keizerlijke lectuur heb ik zelf gelezen. Het bibliografisch voyeurisme is een welbekend verschijnsel; rustig na te kunnen gaan wat een ander in de kast heeft, geeft een gevoel alsof je het schedeldak van de persoon in kwestie hebt gelicht, en op je gemak sectie pleegt op diens gemoed. In de bibliotheek van het Palazzina Napoleonica zijn wij niet de enigen die zich aan deze aangename perversie overgeven. Er is nog één andere bezoekster in het vertrek, een Engelse vrouw in felgekleurde excursie-outfit die ook, bijziend en prevelend, titels afgraast. Tussen twee boekenkasten staat een grote met goudverf overdekte lezenaar opgesteld, een van grove krullen en slingerend bladmotief voorziene driepoot bekroond met een zijwaarts blikkende imperiale adelaar die het steile blad ophoudt. Nauwkeurig bestudeert de vrouw ook deze - lege - lezenaar, vervolgens haar reisgids, dan weer de lezenaar. Maar er is daar niets te lezen! Of wel? Is het blad van dit voor Napoleon Bonaparte in ieder geval te hoge meubelstuk soms zelf van een tekst voorzien? Een inscriptie ter herinnering? Later, weer thuis, zal ik even twijfelen, maar snel besluiten dat het niet zo is. Sterker nog: niet alleen de lezenaar is zonder tekst, ook de Engelse reisgids wijdt natuurlijk geen letter aan dit monstrum, dat vermoedelijk lang na Napoleons dood uit de woning van een Elbaanse notabel is gesleept om de al te bescheiden bibliotheek te stofferen. Auteurs die ik me herinner: Rousseau, La Fontaine, Macpherson. Al bestaat er een kans dat ik de geniale Ossian-fabulant Macpherson later in de herinnering aan mijn bezoek aan de Villa dei Mulini projecteer, omdat ik op de hoogte ben van Napoleons voorliefde voor deze literatuur.
Volbrenger van het noodlot was Napoleon, maar tegelijk net zo'n speelbal ervan als de ontelbaren die hij de dood inzond. Hij hield zich bezig met de lotsbestemming van een werelddeel, maar ook met de huishoudportemonnee van zijn naaste verwanten. De slachter van miljoenen wilde ook de meest alledaagse levensfeiten regisseren. De bibliotheek in de Villa dei Mulini werd door hemzelf broksgewijs samengesteld, deels zelfs in de heksenketel van zijn reis naar Elba, tijdens welke hij eerst werd toegejuicht maar bezuiden Lyon werd beschimpt en bedreigd, zodat Napoleon, onlangs wereldheerser, zich genoodzaakt zag in de livrei van een postiljon verder te reizen - nog wél aan het hoofd van de stoet, maar de aftocht leidend van zijn eigen stand-in. Napoleon als heraut van de ultieme charade: een waardige prelude op het operette-koningschap van Elba.
Een deel van de boeken kwam nog van Fontainebleau, sommige waren besteld in Frankrijk, in Florence, Rome en andere Italiaanse steden. Onder deze boeken, zo lees ik later bij Norman Mackenzie (The Escape from Elba, 1982), bevinden zich werken die in de ban waren gedaan door Napoleons eigen imperiale censuur. Dat is toch een prachtig historisch vignet: de keizer zonder imperium grasduint in zijn Elbaanse bibliotheekje in de verboden boeken en zijn gelaatsuitdrukking verraadt dat hij ze in 't algemeen verrassend onschadelijk vindt. Het verbod op deze boeken heeft ze eigenlijk boven zichzelf uitgetild, doordat ze hun subversief belang ontleenden juist en alleen aan de imperiale ban. Eenzelfde twijfelachtige verheffing onderging de literaire society-diva Madame de Staël door de hand van Napoleon. Mooi, dominant, altijd aan het woord was ze. Kwaliteiten die de Corsicaanse macho voerden tot het oordeel ‘manwijf’; de wederzijdse aversie culmineerde met De Staëls verbanning in 1803. Tot de laatste dagen van Sint-Helena moet Bonaparte met genoegen op dit wapenfeit hebben teruggezien.
| |
3
Een bezoeker van Mulini, vroeg in 1815, noteerde: ‘Ik herinnerde me de luxe van de keizerlijke paleizen, en de vergelijking ontlokte me een diepe zucht.’ Hoe passend en letterlijk over te nemen is deze opmerking ook voor de hedendaagse bezoeker. Vrijwel alles in dit museum doet sjofel, stoffig, verbleekt of verwaarloosd aan. Maar de tuin is indrukwekkend en van schelle mediterrane pracht. Hoog boven de zee een ommuurde lusthof met oleander, yucca, wit schetterend
| |
| |
beeldhouwwerk (o.a. Minerva en de imperiale adelaar). Een paar treden leiden naar een plateau met enkele stenen bankjes, dat een perfect uitzicht biedt over de Tyrrheense zee, een stuk van Elba's noordkust en, ver naar het noorden, de voor Napoleon tantaliserende kust van het continent.
Het biglietto d'ingresso voor de villa, het eenheidskaartje dat de Italiaanse Republiek heeft gedrukt voor haar musea op het gebied van architectuur, archeologie, geschiedenis en kunst, laat een drastische ingreep zien. Ook in dit museum is de oude entreeprijs (3000 lire) middels een eenvoudige stempelslag verdubbeld. Zo wordt vermoedelijk een deel van de fondsen gewonnen om de hele zaak eens flink op te knappen: alle kamers en kamertjes waar de monarch en zijn overbevolkte hofhouding zich eens verdrongen. We passeren een halletje waar al een met verf besmeurde trap staat opgesteld. Toch zijn het vooral de kleinheid en Heimatmuseumachtige schamelheid van de villa die me hebben getrokken. De vervallen staat van de kamers en kamertjes en hun inventaris, en de statuur van kassier en suppooste - beiden zien eruit of ze een half uur geleden uit hun werkplaats en keuken zijn geronseld - vervullen me dan ook met grote voldoening. Waarom? Misschien omdat het tot microniveau gereduceerde monarchaal vertoon van Portoferraio de factor macht kleiner maakt en de anonieme bezoeker groter. Die kijkt hier niet meer vol ontzag omhoog, maar vergoelijkend en geamuseerd naar beneden. Of misschien gaat het om de dynamiek van de verbeelding die hier gedemonstreerd is. Een verbleekt salontafeltje, stoffige schouwlampen in empirestijl: het zijn aanzetten tot majestueuze praal die zich vervolgens alleen in de binnenwereld van de beschouwer kan ontvouwen en weer is de bezoeker dan de beheerser.
De referenties van Mulini waren nu eenmaal pover. Aan het begin van de achttiende eeuw werd het als vierkamervillaatje gebouwd voor de tuinman van de Elbaanse gouverneur. Uit deze bescheiden origine kon misschien alleen dit would be-paleis voortkomen, de centrale plaats van een koninkrijkje met een topzware hofhouding, een fantasievlag en dito uniformen en titulatuur, dat ten slotte implodeerde wegens gebrek aan substantie: Lodewijk xviii maakte immers de beloofde toelage niet over, en er wás al sprake van een werkelijke verbanning van de koning van Elba naar de Azoren of daaromtrent. Want Elba mocht in veel opzichten een speelgoedlandje zijn, het lag toch heel dicht onder de continentale kust, het was vrijwel onneembaar en het Elbaanse legertje van de keizer op persoonlijke titel bestond niet uit miniatuursoldaten. Bonaparte, kortom, werd min of meer gedwongen om zijn door bankroet bedreigde theatermonarchie eraan te geven en nog eens de glibberige helling van zijn bestemming te beklimmen. Waarna de Honderd Dagen volgden, Waterloo, Sint-Helena, de dood.
De vertrekken van het Palazzina dei Mulini op de begane grond en de eerste verdieping rijgen zich in een éénrichtingsommegang aaneen. De suppooste, een oudere vrouw met een jasschort, glimlacht vriendelijk en wil me corrigeren als we nog een keer teruglopen naar de slaapkamer van Napoleon. Maar haar gezicht klaart op in begrip en goedkeuring als ik beduid dat het om het maken van een foto gaat: de produktie van een herinnering voor later gebruik. De gids Italiaanse eilanden (1987) die ik later raadpleeg meldt het volgende over Napoleons slaapstede: ‘Het hemelbed is prachtig, maar het baldakijn is gerafeld en gescheurd. De groene zijden sprei op het bed is gemaakt van de kroningsjurk van Josephine, Napoleons eerste vrouw.’ Maar ik bestudeer mijn foto's uit 1992 en zie alleen beddetijk van lichtblauw satijn: hemel, sprei, peluw. Alles lichtblauw, glanzend, nieuw. (Het jaar daarop sta ik op een ander eiland, voor een andere sponde van Napoleon: in het Borromeeënpaleis op Isola Bella in het Lagio Maggiore. Ook hier een smetteloos gestoffeerd hemelbed, geharnast tegen de tijd door middel van een doorzichtige plastic overtrek. De jonge generaal Napoleon sliep er één nacht in, tijdens de veldtocht van 1796. Een naast het bed opgestelde litho van de veldheer en zijn entourage laat daar geen twijfel over bestaan.)
Als het verhaal van de Elbaanse sprei niet apocrief is, is hier met bevrijdende nonchalance verricht wat in meer bemiddelde musea heel wat heimelijker geschiedt: restauratieve geschiedvervalsing. Een zwendel waarvan het succes - de sensatie van authenticiteit bij het publiek - afhangt van de vakkundigheid van het bedrog, net als in de misdaad. Maar de lezenaar met goudverf komt me nu helemáál voor als een volumineuze metafoor, niets dan een slordig teken van hoe het geweest kan zijn in dit vertrek van een paleis dat geen paleis was, in een koninkrijk dat niet echt een koninkrijk was.
| |
4
De perspectivische verwarring van Elba lijkt zich alom voor te doen. Zo heeft de veerboot die de verbinding met Piombino op het
| |
| |
vasteland onderhoudt op een afstandje het uiterlijk van een klein zeeschip; maar aan de kade openbaart zij zich vooral als een hybride van veerpont en rondvaartboot, met lange banken op het bovendek als het eerste het beste Moezelkruisertje, en een grote buik die zonder onderscheid of orde auto's, motoren en voetgangers opslokt. Vanaf het bovendek kijken we toe hoe de personenauto's via een kleine lift één voor één uit het ruim op het achterdek worden getild, en vervolgens door bemanningsleden met geroutineerd gebaar gedirigeerd worden tot ze daar flank aan flank, bumper aan bumper staan opgesteld. Op de heenreis 's ochtends was het minder druk. Iedereen liep vrijuit over het achterdek om alles uit deze miniatuurzeereis te halen wat er te halen viel. Een andere Nederlander wees ons op een behaarde reuzinnenborst met omhoogpriemende tepel, die in de verte uit zee oprees; schuin erachter was de andere borst te zien. ‘Montecristo,’ verklaarde de landgenoot glimlachend. Een eiland met één bouwwerk juist op de top: een fort, klooster of villa? Achteraf bleek ook dit gegeven vals te zijn. Montecristo verborg zich veel verder naar het zuiden en zuidwesten onder Elba. Wij keken naar het zuidoosten, in de richting van de Golfo di Follónica, en hebben Palmaiola gezien, met schuin daarachter, nog verder zuidoostwaarts, Cerboli. Niet meer dan parafernale rotsen van Elba zijn het, voorzien van respectievelijk een vuur- en een uitkijktoren.
Montecristo dankt zijn wereldwijde roem aan Dumas' fictieve graaf. Maar in 1827 verscheen Pérès' Comme quoi Napoléon n'a jamais existé, waarin werd bewezen dat ook Napoleon nooit had bestaan; diens geschiedenis werd verklaard als zonnemythe en de naam Napoleon was een afleiding van Apollo. Het boekje was, toegegeven, geschreven als persiflage op de zotte etymologieën die in de godsdienstwetenschap van die dagen soms opgeld deden. Maar was het soevereine vorstendom Elba ook niet een parodie? Terwijl ons bezoek aan de Villa dei Mulini me óók geen stap dichter heeft gebracht tot enigerlei historische essentie die op plaatsen als deze te vinden zou zijn. Niettemin geef ik het niet op zulke oorden te bezoeken; en aan het Mulinipaleisje bewaar ik de beste herinneringen. Het is daar werkelijk een eerbiedwaardig en verweerd pelgrimsoord: kringelende wierook, snorrende gebedsmolentjes, blikachtige altaarschellen, gepolychromeerde idolen en stenen hemelkeizers - alleen de goddelijke presentie moet je er zelf bij verzinnen. Suggestie wordt geboden, meer niet. Maar zonder suggestie valt er niet veel te denken. De lezenaar in goudverf, Joséphines raadselachtige sprei, het nieuwe satijn, de met vliegestront en vochtplekken overdekte lithografieën van Waterloo, die als kiekjes uit de toekomst tot deel van Napoleons interieur zijn gemaakt: dat alles kan worden opgevat als verwijzing naar het primaat van de verbeelding. De algemene herinnering van de geschiedenis is net als de persoonlijke herinnering een zaak van het imaginatief vermogen. Geen reproduktie maar herschepping. Hoogstens worden bestaande sporen en relicten in nieuwe constellaties verwerkt.
In het essay dat Paul Valéry in 1895 schreef over de methode van Leonardo da Vinci (Leonardo en Socrates, 1991) betreffende de voorlopigheid en onvoltooidheid van alle resultaten van kunst en wetenschap, stelt de eerste zin het helder: van een mens resteert alleen wat zijn naam en werken te denken geven. Historische personen, begrijp ik, of zelfs de mens die een minuut geleden om de hoek is verdwenen, bestaan voor mij alleen voor zover ik ze herschep met behulp van de herinneringen en sporen die ze nalieten. Maar niets houdt stand bij verder gaande analyse en dieper sonderend onderzoek; zelfs de natuurwetten hebben de maagdelijkheid van hun universele geldigheid verloren. Alle zekerheden worden doorzichtig en vervliegen, alleen stilzwijgende concordaten en selectieve blindheid houden onze collectieve en individuele mentale constructies bij elkaar. De laatste en opzettelijk broze palissade tegen het niets van Valéry vertoont óók nog onvoorziene bressen: de naam van zijn ‘grote figuren’ kan immers vals of verbasterd zijn - zo noemde Buonaparte zich Bonaparte - en hun werken kunnen verzonnen zijn of door anderen volvoerd. De domeinen van mythe en geschiedenis lopen onmerkbaar in elkaar over. Het Palazzina dei Mulini, met zijn licht absurde maat en tot het minimum gereduceerde monarchale praal, rijst aangenaam op uit dit grensland van het mentale en fysische heelal. De museale, fossiliserende kunstgreep van het ‘buiten de tijd stellen’ van dit gebouw verbloemt de monumentale voorlopigheid ervan niet in het minst.
|
|