waaronder een Jaguar en een Mercedes. Ik dacht niet dat ze van bezoekers zouden zijn, misschien had hij er zoveel van nodig omdat hij ze geregeld tegen bomen en in greppels reed. Toen Dick me opendeed, schrok ik van de bijna tastbare drankwalm die naar buiten kwam rollen en van z'n vervallen uiterlijk, een nog levende vogelverschrikker met een geschrompeld oude-mannengezichtje en rood ontstoken ogen. Ja, als hij in dit tempo doorging, gaf ik hem geen jaar meer. Toen rolden hem de tranen over de ingevallen wangen, ik voelde mij een ogenblik bedroefd en goed, al had ik hem niet veel te zeggen. Hij herstelde zich en wij zaten tegenover elkaar in het grote donkere vertrek naast de schouw waar een haardvuur knetterde of het midwinter was op een mooie milde voorjaarsdag. Hij had mijn blik op het vuur gezien en zei: ‘Dat is nog het beste ogenblik van de dag, als Jean in de ochtend langs komt om hout te brengen en het vuur aan te leggen. Meestal blijft hij dan nog een uurtje ouwehoeren.’ Ik knikte vol deelneming, nog steeds zoekend naar de opening die hem op het goede spoor zou zetten. Het was zo eenvoudig: ‘Ach, papa, laat de fles toch staan.’ Ik voelde mij erbij zitten als een beginnende, ongeschoolde Leger des Heilssoldaat. ‘Behalve Jean en mijn kinderen, twee keer een uurtje in de week, zie ik niemand.’ Zijn eenzaamheid waarde inderdaad als een zwart spook door de ingedikte dode lucht van het vertrek. ‘Maar waarom ga je dan niet weg van hier?’ zei ik, ‘ik denk dat ieder ander hier ook gek zou worden in dit eenzame huis in dat stille bos, met Tigy voor het fameuze uitgaansleven.’ Ja, maar de kinderen, hij kon niet zonder ze. Ik informeerde naar z'n behandelingen, een vraag waar hij gretig op inging. Zenuwartsen, klinieken, sanatoria, in Nederland, inclusief de Jellinek, in Vichy, in Orleans, in Toulouse, een paar in Parijs, zelfs eentje in Chili, waar een oom van hem woonde. Ik moest denken
aan Don Juans opsomming van minnaressen, in Spanje mille tres, al ging het hier om een treuriger flirt met de vergetelheid. Dat het allemaal niet had geholpen lag meer aan de zenuwartsen en de klinieken dan aan hemzelf, begreep ik. ‘Wat wil je nou, in de Jellinek, toch niet de eerste de beste, begroeven de gasten stiekem flessen whiskey in de tuin om ze na donker weer op te halen.’ Hij lachte triomfantelijk met z'n slimme oude-man-nengezichtje alsof hij het definitieve bewijs had geleverd dat het allemaal niet meer hoefde, dat hem niets meer overbleef dat de oude getrouwe fles.
‘En als je eens zou proberen,’ waagde ik, ‘met het instellen van drankloze zones, ik bedoel zones in de tijd. Je schuift iedere dag een half uurtje op, dus geen drank vóór negen uur dertig voormiddag, de volgende dag niet vóór tien uur, enzovoort. Enfin, je kunt natuurlijk een beetje variëren, bijvoorbeeld opschuiven met maar een kwartiertje als een half uur te moeilijk is.’ Hij keek mij een ogenblik nadenkend aan, maar een tegenargument had hij al gauw gevonden. ‘Maar die nachten, jongen, die eeuwige nachten, ik slaap niet, ik doe geen oog dicht. Potten met pillen hebben ze me gegeven, maar het helpt niet.’ Hij stond op en liet mij ze zien: rode pillen, gele pillen, geelrode pillen, in de vorm van een torpedo die je toch endgültig de vergetelheid in zou moeten blazen. Ik herkende het probleem, ik herkende de pillen en zweeg stil. ‘Het enige wat helpt, is wodka, een fles wodka, ja dan slaap ik.’ Toen, sluw lachend, de zakenman een ogenblik naar boven bubbelend, wijzend op een duur leren attachékoffertje in een hoek van het vertrek, onthulde hij dat hij toch niet aldoor hier in dit huis zat. Nog altijd reisde hij naar Ivoorkust, naar Brazilië. Het viel hem zwaar genoeg maar hij moest wel want anders werd hij overal belazerd achter z'n rug. Daar ging hij dan, met een fles wodka in het koffertje, de rondgang makend langs wat er over was van de bossen, de rest al kaal geslagen en tot halfwoestijn vervallen, om er nog wat geld uit te persen voor z'n drank, z'n zenuwartsen en klinieken en z'n vloot deels al in puin gereden auto's. Laat hem hier maar rustig afbranden, dacht ik, dat is beter voor de mensheid en voor hemzelf. Ik ging al op de punt van mijn stoel zitten om mijn vertrek te gaan aankondigen. In de stilte die was gevallen ronkte dreunend een vliegtuig over, traag als een hommel, een ouderwetse propellermachine. Hij keek op z'n
horloge en stak een vinger omhoog: ‘Drie uur twintig, dat is het postvliegtuig naar Bordeaux,’ zei hij plechtig. ‘Ik ken ze allemaal, alle postvliegtuigen, ik kan m'n horloge erop gelijk zetten.’ Ik zag hem daar zitten, dag in dag uit, de oren gespitst op het volgende postvliegtuig, naar Marseille. Ik keek naar de potten met pillen, de gekleurde, de torpedovormige en huiverde een moment bij de gedachte hier plotseling naar binnen te kunnen worden gezogen. Ik stond op. Terugrijdend door Tigy zag ik de man bij de benzinepomp die mij de weg nog had gewezen. Hij zwaaide mij toe, hij gaf mij een knipoog, of dacht ik dat maar? Ik draaide het raampje open om frisse lucht binnen te laten, ik dacht het lome dreunen van een vliegmachine te horen, een postvliegtuig, misschien op weg naar Marseille.