Hollands Maandblad. Jaargang 1994 (554-565)
(1994)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
ZwaartekrachtGa naar voetnoot*
| |
De spiegelEr was eens een spiegel. Hij had de vorm van een grote traan. Hij stond rechtop tegen de slaapkamerwand in een villa. In de villa woonden een dure heer en zijn dame. Telkens als er zware vrachtwagens over de nabijgelegen weg raasden, trilde de spiegel een beetje mee. Maar daar gaat het nu niet over. | |
[pagina 54]
| |
Er wás niet veel verkeer in de omgeving van de rustige villawijk. Enkel om acht en twaalf en vier uur was er wat getoeter en geronk: vijftig meter verderop stond een school. Er was wél iets aan de hand met die spiegel. Iets heel vreemds. Nog nooit waren de dame en de heer erin geslaagd hun gezicht en hun buik in de spiegel te zien. Altijd weerspiegelde die hun nek, hun rug, hun achterwerk en een deel van het weidelandschap daarbuiten, hoe ze zich ook in allerlei bochten draaiden, wrongen of wentelden. Dat gebeurde ook met de gasten, de vrienden, de kennissen en de bezoekers. De villaheer en de villadame nodigden namelijk iedereen op hun slaapkamer uit om het ook eens te proberen. De spiegel weigerde echter koppig hun voorkant te weerspiegelen. Zo was er ooit een bezoeker geweest die bijzonder veel van Shetland-pullovers hield. Tijdens een stormwinter was voor de kusten van Shetland een reusachtige olietanker gekapseisd. Robben, vogels en schapen hadden onder de ramp te lijden. De man had vlugvlug dertien Shetland-pullovers gekocht. Hij vreesde dat er na de ramp geen meer gemaakt zouden worden: het gras was bezoedeld en de schapen hadden geen voedsel meer. Toen hij, als goede vriend des huizes, zijn verzameling Shetland-pullovers in de spiegel wou bekijken, lukte ook dát niet. De spiegel kende geen genade, voor niemand. Ook niet voor een kerel met dertien Shetland-pulls ineens. Vergeet niet dat de spiegel de vorm van een grote traan had. Op een mooie lenteavond stond de dame zich weer wanhopig te draaien en te keren, totdat ze haar bovenlijf zowat uit haar bekken had geschroefd. Geen millimeter gezicht of voorkant gaf de spiegel echter prijs. Plotseling stond ze stokstijf. In het weidelandschap dat door de spiegel werd weerkaatst, zag ze een hoofd op een muur. Dan een lichaam. Daarna een jongen die even paardreed op de muur. Toen hupte hij eraf en kwam langzaam door de weide nader. Hij stapte als het ware vanuit de spiegel in haar richting. | |
De manEr was eens een man. Hij woonde in een dure villa vlakbij een school. Op die school zaten kinderen die problemen hadden. Maar dat was zijn probleem niet. Zelf had hij geen kinderen. Op een mooie lenteavond keerde hij van zijn wandeling terug. Zo vlak voor het avondeten deed hij gewoonlijk nog een gezondheids-ommetje. ‘Potvolkoffie!’, zei hij, toen hij de blinde muur bij de school passeerde. Hij las het lelijke woord. Toen bukte hij zich. Hij raapte de spuitbus op. Ze was bijna leeg. Weer bekeek hij het irisblauwe graffito op de muur. ‘Wonderbaarlijk,’ mompelde hij dan. Hij spiedde de omgeving af. Geen kat te zien. Daarna onderzocht hij het vierletterwoord helemaal, van onderen tot boven, van kop over buik tot staart, plus de achtergrond. Want ook díe was formidabel. Het was een prachtig kunstwerk voor iemand met een puur talent. Zoveel was zeker. ‘Hier is grote Kunst in het spel!’ besloot de man. Als bekend landschapsarchitect kon hij het weten. In een piepklein hoekje van de blinde muur spoot hij stiekem nog een pieterklein graffitootje erbij, met het restje uit de spuitbus. Wát hij er precies op lapte, heeft nu niet het minste belang. Toen ging hij over de straatweg en een stuk van de weide naar de villa. De spuitbus hield hij bij zich, als souvenir. | |
De villaDe jongen had de weide nu verlaten. Hij stond op straat, vlak bij de villa. Die vond hij zo adembenemend mooi dat hij een paar keer heen en weer stapte. Hij had veel tijd nodig om al dat fraais te bewonderen. Bij de brievenbus aan het hekken bukte hij zich plotseling nieuwsgierig. Er hing een klever op. Hoe heetten de bewoners? Hij bukte zich nog dieper. ‘Weerofgeenweer: altijd...,’ las hij. Toen kreeg hij weer zo'n onverwachte, gemene schok. Zijn linkerarm zwierde met karatesnelheid naar voren. De jongen verloor het evenwicht. Hij viel met zijn voorhoofd pardoes op de scherpe rand van de brievenbus. ‘Aw!! Aw aw!!’ De dame in de villa hoorde gestommel en gegil buiten aan het hekken. Ze sloeg een gordijn opzij en zag de jongen van daarstraks. Hij stond te huilen, met zijn hand als een pleister op zijn hoofd. Daar is iets gebeurd, dacht ze. Ze holde naar buiten. Op datzelfde ogenblik daagde haar man ook op. ‘Wat is hier aan de hand?’ riep hij. ‘De jongen...,’ riep de vrouw. ‘Ik... ik...,’ snikte de jongen. ‘Kom vlug mee naar binnen!’ | |
[pagina 55]
| |
De vrouw, de man en de jongen stapten haastig naar de villa. Op de brievenbus en op het tuinpad waren tientallen druppels helderrood bloed gevallen. | |
De pleisterIn de keuken ontfermden de vrouw en de man zich over het gewonde hoofd van de jongen. Een dokter haalden ze er niet bij. Ofschoon ze zelf geen kinderen hadden, slaagden ze erin een pracht van een pleister op het hoofd van de jongen aan te brengen. Hij vergat zowaar de pijn. ‘Maar hoe is het toch gebeurd?’ vroeg de vrouw vriendelijk. ‘Gevallen,’ antwoordde de jongen bedeesd. ‘Ik zag je daarstraks door de weide naderbij...’ De vrouw zweeg; plotseling kreeg ze een ingeving. ‘Dat is míjn spuitbus die u daar...’ De jongen zweeg plotseling. Hij zag dat de man zijn irisblauwe spuitbus in de hand hield. ‘Is dat blauwe verf hier op je...?’ De man vroeg plotseling niet door. Alledrie zeiden ze even wat en zwegen dan. Toen knikten de man en de vrouw naar elkaar. En de jongen en de man. En de vrouw en de jongen. Boven in de slaapkamer van de villa was de ban gebroken. De heer en de dame keken hun ogen uit. De spiegel weerkaatste namelijk perfect de jongen zoals hij was: zijn kruidnagelbruine haren, zijn pleister, zijn gezicht, zijn benen, zijn buik. ‘Is er iets misschien?’ vroeg de jongen. Hij zag de hoogstverbaasde, ja verbouwereerde gezichten van de villabewoners. ‘Euh... nee hoor,’ knikten ze. Ook de jongen keek daarna zijn ogen uit. Tot drie keer toe kreeg zijn spiegelbeeld weer zo'n onverwachte, hevige schok vanuit zijn linkerschouder. Maar hijzelf... bleef gespaard! Hij bewoog geen vin! Dat kon hij natuurlijk moeilijk aan de dame en de heer uitleggen. ‘Is er wat?’ informeerden die nieuwsgierig. Ze merkten zijn beduusde gezicht. ‘Euh... nee hoor,’ knikte hij. En dat was nu precies het probleem: er wás geen probleem. De jongen werd door de spiegel perfect weerkaatst. Zijn spiegelbeeld kreeg de schokken te verduren. De dame en de heer zagen enkel de perfecte weerspiegeling. | |
BlauwVan toen af kreeg de jongen nooit meer van die akelige schokken. Gedaan met vallen en bloeden! Dokters! Klinieken! Pleisters! Enkel zijn littekens bleven. Zijn pa en ma waren heel gelukkig. Vaak kwam hij naar de villa terug. Hij geloofde zijn eigen ogen niet en wou telkens opnieuw zijn spiegelbeeld bekijken. Ook de dame en de heer wilden telkens opnieuw dat hij zich boven ging spiegelen. Want hún was het nog nimmer gelukt. En alle andere bezoekers evenmin. Maar die man was een bekend landschapsarchitect, zei ik al. Omdat de jongen vaker en vaker naar de villa kwam, maakten ze beter en beter kennis. Ze hadden het over dieren, schilders, Harley Davidsons en... graffiti. Nadat de jongen met de kruidnagelbruine haren en de ondiepe navel enkele jaren in de school met de prachtige blinde muur had doorgebracht, ging hij samenwerken met de landschapsarchitect. Ze moesten het landschap, de steden, de dorpen en de horizon verfraaien, zodat het menselijke oog er meer deugd aan beleefde. Op muren en bouwwerken allerhande bijvoorbeeld verschenen schitterende graffiti, linkshandig en irisblauw. Het duurde niet lang of de jongen, bijna jongeman, werd wereldberoemd: in Oostenrijk, Amerika en Japan ontdekten ze zijn talent. Het was allemaal begonnen met de blinde muur in zijn nieuwe school. Overal op aarde, deze blauwe planeet, spoot de jongen met de kruidnagelbruine haren en het helrode bloed met zijn linkerhand de fraaiste, irisblauwe tekens en woorden op muren en wanden. En nooit viel hij nog. |