neer de proppen gekauwd papier tegen zijn stalen voorhoofd uiteenspatten.
Gezag is kleurloos. Denk nog eens aan de leraren bij Bordewijk: bleek, grijs, stalen brillen, knokige handen, bruine tandstompjes, fletse kleren, klompvormige schoenen. Zelf associeer ik gezag met de dubbelrijkostuums van meester Kortekaas in de vierde klas van de lagere school. Ik kan hem niet anders herinneren dan gekleed in glimmend versleten pakken van onbestemde kleur, ergens tussen muisgrijs en dofbruin in. Achter zijn dikke brilleglazen dreven de dode ogen van een bureaumoordenaar. Toch heeft ook meester Kortekaas een keer zijn ziel laten zien, toen hij een jongen die onder de les in een stripboek zat te lezen, twintig minuten lang voor de klas heeft afgeranseld, in steeds hernieuwde, niet te keren golven van razernij, die in geen enkele verhouding meer stonden tot het vergrijp. Na het speelkwartier, toen de ongezonde rode kleur op het gezicht van meester Kortekaas weer wat gezakt was, en het rood gehuilde hoofd van de geslagen jongen - die uit een mindere buurt kwam, op roomse scholen werd naar stand geslagen - weer was opgedroogd, bemerkten wij een soort trillerige vriendelijkheid in de stem van meester Kortekaas, die wij voorheen nooit gehoord hadden. Zijn gezag had een ernstige knauw gekregen.
Wat over het gezag van de leraar gezegd kan worden, is evenzeer van toepassing op het staatsgezag. Ook daarvoor geldt dat het grijs, saai en humorloos moet zijn en dat het nooit aan zichzelf mag twijfelen. Het staatsgezag is de veruiterlijking van de macht, zonder dat direct met geweld gedreigd hoeft te worden. Uiteindelijk komt alle macht uit de loop van het geweer, maar het gezag zorgt ervoor dat de geweren niet steeds zichtbaar hoeven zijn. Vandaar dat de leraar die boos uitvalt zijn gezag verliest. Hij redt het niet meer zonder openlijke verwijzing naar het geweld.
In de gezagshandhaving komt alles aan op het uiterlijk. Hebt u ooit een generaal gezien die niet op een generaal leek? Dat komt door het uniform. Of zelfs door de nadrukkelijke en berekende afwezigheid van een uniform, zoals bij Montgomery, die overigens een prul van een generaal was, en toch de reputatie genoot een geweldig veldheer te zijn.
Het primaat van de façade geldt evenzeer voor het gezag in kunst en literatuur. Jarenlang kwamen lezers van NRC Handelsblad ergens onder aan de culturele pagina een stukje van H. van Galen Last tegen waarin steevast de namen Ter Braak en Nietzsche opdoken, maar waarin ook altijd verwezen werd naar ‘gezaghebbende’ Franse tijdschriften. Nooit echter kregen de lezers te horen wat er in die Franse tijdschriften stond, en waarop dat gezag gebaseerd was. Van Galen Last begreep natuurlijk heel goed dat hij dat niet moest gaan uitleggen. Met iedere toelichting zou hij het gezag van die Franse tijdschriften aangetast hebben, en bovendien zijn eigen gezag als kenner van gezaghebbende Franse tijdschriften. Er zijn trouwens geen schrijvers ter wereld die zo goed het belang van gezag beseffen als de Franse. Tijdens interviews trekken zij net zulke gezichten als Mitterrand en Pompidou. Overigens heeft Pompidou een zeer gezaghebbende bloemlezing van Franse gedichten samengesteld. Dat zie ik Lubbers nog niet doen voor de Nederlandse poëzie. Maar voor de rest is Lubbers het sprekend bewijs dat gezag en nietszeggendheid nauw samengaan.