Hollands Maandblad. Jaargang 1994 (554-565)
(1994)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdDe valse vrienden van Job
| |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
bijgangers voor de kick (het zogenaamde ‘wilding’). Wie beroepshalve dagelijks met vreemden in contact komt, loopt een aanzienlijke kans om op zijn werk grof te worden beledigd, bedreigd, beroofd of mishandeld. Eén op de tien scholieren loopt met een mes of pistool op zak. Het verschil tussen sporten en vechtsporten vervaagt, waardoor actieve sportbeoefening een medische risicofactor van de eerste orde is geworden. Er is meer vraag naar visuele geweldporno dan ooit. Vreemdelingenhaat is niet alleen in Duitsland wederom een acuut probleem.
Hoe is deze golf van gewelddadigheid te verklaren tegen de achtergrond van de toegenomen welvaart, scholing en democratie? Waaraan hebben wij deze geweldgolf verdiend? | |||||||||||
Thanatische zinnelijkheid?Het gewelddadige optreden van de zogeheten harde kernen van jeugdige criminelen is op het eerste gezicht onverklaarbaar en zinloos, en lijkt dus voort te komen uit spontane, dierlijke vechtlust. Freud meende aan het einde van zijn leven dat de mens niet slechts wordt beheerst door zijn libido maar in gelijke mate door de doodsdrift. De flashbacks van loopgravenherinneringen die militairen rapporteerden, zag Freud destijds als aanwijzingen voor een onbewust terugverlangen naar extreme geweldervaringen. Maar de hedendaagse psychiatrie herkent deze herbelevingen juist als manifestaties van een posttraumatisch stresssyndroom. Niet alleen veteranen maar ook holocaustoverlevenden en slachtoffers van verkrachtingen of andere zware geweldmisdrijven beleven flash-backs van hun onverwerkte geweldervaringen. Door dit terugspoelen voor het geestesoog van de ruwe rushes van de gewelddaden waarbij men betrokken is geweest, krijgt het slachtoffer de gelegenheid zich de gruweldaad toe te eigenen, door deze een plaats te geven in het script van zijn/haar leven. Indien het slachtoffer een eigen betekenis aan de geweldervaring kan geven, is de verwerking geslaagd en blijven andere negatieve symptomen zoals onbestemde angsten en boosheden in beginsel verder binnen de perken. De herbeleving heeft dus een helende functie en berust niet op een geheim verlangen naar dader- of slachtofferschap. Het door Freud aangedragen psychoanalytische bewijsmateriaal kan zijn these van de doodsdrift niet schragen.
De bioloog Konrad Lorenz (1963) nam de Freudiaanse driftenleer in essentie over en paste deze toe op het agressieve gedrag van ganzen, koraalbaarsjes en mensen. Mensen en dieren zouden op gezette tijden hun spontane agressiedriften moeten kunnen uiten. Als illustratie hiervoor vertelt Lorenz dat een van zijn tantes het met haar dienstmeisjes nooit langer dan enkele maanden uithield. Na verloop van tijd liep als het ware haar reservoir van agressieve driften over en stuurde zij het dienstmeisje sissend van woede de laan uit. Voor dit fluitketelmodel ter verklaring van gewelduitingen bij mens en dier is inmiddels door gedragsonderzoekers onvoldoende steun gevonden en het model is daarom terzijde geschoven. Wel is vastgesteld dat vooral de mannelijke exemplaren van veel diersoorten de spontane neiging vertonen om rangordes te vormen of territoria af te bakenen. Door agressief te reageren op ordeverstoringen van jongeren handhaven oudere dominante apen bijvoorbeeld de sociale rust binnen de groep, tot heil van iedereen. Het streven om binnen de sociale groep een toppositie te verwerven, zit ook de (mannelijke) mens waarschijnlijk in de genen (en, wie weet, de vrouwelijke mens eveneens). | |||||||||||
Geweld als responsMaar komt crimineel geweld dan niet rechtstreeks voort uit achterstanden en gebrek aan toekomstperspectief voor de betrokken jongeren? Onverminderd populair onder psychologen en sociologen is inderdaad de frustratie-agressietheorie, die zegt dat geweld een reactie is op geblokkeerde verlangens. Lorenz achtte deze theorie echter een dwaalleer. De afwezigheid van frustraties zou dier en mens juist extra onrustig en agressief maken. Hij stoelt deze afwijzing onder andere op een persoonlijke ervaring: een Amerikaanse collega verlengde zijn verblijf op Lorenz' instituut met een week omdat zijn zuster met haar zogenoemde nonfrustration-kinderen bij hem thuis kwam logeren. De spontane brutaliteit en vernielzucht van zijn non-autoritair opgevoede neefjes waren voor deze Amerikaanse bioloog een reden zijn terugreis nog even uit te stellen. Een serieus te nemen bewijs is dat op zichzelf niet, maar voor Lorenz' kritiek op de frustratie-agressietheorie valt in de criminologische literatuur zeker steun te vinden. Zo blijken, in afwijking van de politiek correcte opvattingen hierover, frustrerende omstandigheden zoals een hoge werkloosheid niet systematisch samen te gaan met ho- | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
ge criminaliteitscijfers. In de sociale werkelijkheid is het veronderstelde verband tussen economische deprivatie en criminaliteit zwak of zelfs tegengesteld. De Engelse criminoloog S. Field interpreteerde de door hem in verschillende landen waargenomen negatieve relatie tussen werkloosheid en agressieve delicten als een gevolg van de teruglopende consumptie van bier tijdens economische recessies. In deze visie leidt dus juist het relatief frustratieloze uitgaansgedrag van kapitaalkrachtige adolescenten tot meer geweld. De opvatting dat geweld een reactie is op maatschappelijke achterstanden is in het algemeen moeilijk te rijmen met de toeneming van het geweld in de westerse landen in de afgelopen twintig jaar. Er is veel te verbeteren aan de sociale rechtvaardigheid, ook in landen als Nederland, Canada, Zweden en Australië, maar in redelijkheid valt niet vol te houden dat de leefsituatie van adolescenten daar de laatste decennia gestaag slechter is geworden. Inmiddels heeft omvangrijk evaluatieonderzoek door de universiteit van Oregon tot schrik en verbazing van de onderzoekers uitgewezen dat een vrije, frustratieloze opvoeding inderdaad, zoals Lorenz al vermoedde, de kans op agressieve en criminele gedragingen op latere leeftijd slechts vergroot. Lorenz' anecdotical evidence over het gedrag van non-frustration-kinderen heeft een gevolg gevonden in de polemische zedenschets van de Nederlandse jeugd van de hand van de Amsterdamse socioloog Paul Kapteyn onder de titel In de speeltuin Nederland (1985). Zijn conclusie was dat een teveel aan rechten zonder plichten bij jongeren leidt tot verveling en brutale agressiviteit. Zoals vrije expressie in de kunst slechts geklieder oplevert en lawaai, zo kweekt een vrije, frustratieloze opvoeding barbaarse vandalen. Iedere aangepaste burger is het met enige strijd tot stand gebrachte kunstwerk van zijn ouders.
Maar als volgens de nieuwste inzichten de pessimistische driftenleer van Freud onhoudbaar is en de optimistische frustratietheorie ook, waar komt het hedendaagse geweld dan vandaan? Gezien de omvang ervan heeft de zoektocht ernaar niets aan urgentie ingeboet. In mijn proefschrift uit 1974 over de bronnen van het menselijke geweld besprak ik de waarneming van de chimpanseeonderzoeker Kortlandt dat jeugdige chimpansees soms bavianebaby's doden en opeten om stoer te doen tegenover elkaar. Deze waarneming bracht mij tot de veronderstelling dat soortgelijke impulsen wellicht ook de oorsprong vormen van de op het eerste gezicht zinloze geweldplegingen door adolescenten. Het zou agressieve jeugddelinquenten zoals voetbalvandalen en dergelijken vanwege hun maatschappelijke achterstand en geringe sociale vaardigheden, ontbreken aan niet-gewelddadige middelen om hun driftmatig bepaalde streven om zich van elkaar te onderscheiden, te uiten. Jeugddelinquenten zouden als het ware zijn aangewezen op primitieve imponeertechnieken omdat hun geen alternatieve, geaccepteerde uitdrukkingsvormen voor hun natuurlijke hang naar bravoure en hunkering naar respect ter beschikking staan. Deze opvatting kan worden beschouwd als een synthese van biologische en sociaal-wetenschappelijke noties. De gedachte dat het mannelijke oerstreven naar dominantie op de een of andere manier de oorsprong is van de stijging van het criminele geweld in tijden van overvloed verdient nadere overdenking. | |||||||||||
Afgoden, zondebokken en godenHet boek Job behoort tot de meest polyinterpretabele delen van de bijbel. Volgens de gangbare lezing stelt God Jobs godsvrucht op de proef door hem door een diep existentieel dal te laten gaan. De vrienden die hem op de mestvaalt komen opzoeken, zouden met hem begaan zijn, hem van goedbedoelde raad voorzien en moed inspreken. Job zelf zou revolteren tegen zijn God. Pas in het (overigens apocriefe) slot van het boek zou hij zijn lot aanvaarden en daarvoor door God rijkelijk worden beloond. De Franse letterkundige en filosoof René GirardGa naar voetnoot* geeft een radicaal andere lezing. Alle (religieuze) culturen zouden hun oorsprong vinden in een collectieve moord op een menselijke zondebok. Tot zondebokken worden vaak hooggeplaatsten gekozen die tegelijk idool zijn en bron van afgunst. Indien de interne spanningen binnen de gemeenschap te groot worden, is de collectieve moord op de afgod een probaat middel om de interne vrede te herstellen. Het slachtoffer krijgt de schuld van alle frustraties en de bron van het kwaad wordt vervolgens in hem uitgedreven. De grondvesten voor eendracht en cultuur zijn daarmee gelegd. De vermoorde zondebok wordt later eventueel | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
opnieuw tot idool gekozen in de hoedanigheid van godheid.
Primitieve religieuze piekervaringen berusten in deze visie wellicht op flash-backs uit het collectieve geheugen van de traumatische moord op een koning. De door Freud geobserveerde herbeleving van geweldscènes wordt wellicht ondersteund door de via onder andere religieuze verhalen overgeleverde herinnering aan moorden op in ongenade gevallen leidersfiguren. Offerandes zijn in deze visie de betaling van zoengeld aan de vergoddelijkte zondebok, en mensen- of dierenoffers geritualiseerde herhalingen van de cultuurscheppende, collectieve moord. Dieptepsychologisch bezien strekken religieuze rituelen ertoe om met de eigen agressieve naijver en moordzucht in het reine te komen.
De herinnering aan de lynchpartijen op leidersfiguren vormt volgens Girard de verhulde essentie van alle oorsprongsmythen, waartoe door hem ook de Griekse tragedies worden gerekend. Volgens Girard wordt Oedipus ten onrechte beschuldigd van moord op zijn vader en seks met zijn moeder. Dat zouden slechts de clichématige beschuldigingen zijn die altijd tegen potentiële zondebokken worden ingebracht. Oedipus accepteert echter in laatste instantie, evenals de aangeklaagden tijdens de stalinistische showprocessen in de jaren dertig, alle beschuldigingen, steekt zichzelf de ogen uit en wordt verbannen. Voor een geslaagde uitdrijving dient de zondebok zijn verderfelijke almacht te erkennen en het bloedige spel mee te spelen.
Job zou door de gemeenschap zijn aangewezen als zondebok en op het punt staan om te worden gelyncht door de meute: ‘Zie ik roep geweld, maar krijg geen antwoord; ik schreeuw, maar mij wordt geen recht gedaan!’ (Job 19:7) De vrienden proberen Job schuld te laten bekennen. Elifaz brengt Job reeds aan het begin van de dialogen de volgende verbale dolkstoot toe:
‘Gedenk toch' wie kwam ooit onschuldig om
en waar zijn immer rechtschapenen verdelgd?
voorzover ik gezien heb, slechts wie onrecht ploegen
en rampspoed zaaien, die maaien het ook’
(Job 4'7-8)
De evidente ellende waarin Job verkeert, dient hij volgens zijn vrienden te zien als bewijs voor zijn schuld. Alleen door deemoedig schuld te bekennen, is er volgens de vrienden nog hoop op verlossing. In de criminologische literatuur over slachtoffers van misdrijven staat dit mechanisme bekend | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
als ‘blaming the victim’. Door het slachtoffer moreel verantwoordelijk te stellen voor zijn eigen lot, kan men blijven geloven in de geruststellende fictie van een rechtvaardige God (a just world). In dit opzicht verschillen Jobs vrienden niet van hedendaagse grotestadsbewoners die over een slachtoffer van verkrachting opmerken dat ze het er wel naar zal hebben gemaakt. Door het slachtoffer de schuld te geven, kan men blijven geloven in de eigen veiligheid (Van Dijk, 1988).
Job smeekt de vrienden om hem vrij te spreken of hem eventuele misdrijven te vergeven maar deze herhalen hardnekkig hun requisitoir. Job wordt onophoudelijk bezworen zijn schuld onder ogen te zien (‘Zou God het recht verdraaien?’). Van zijn vrienden moet Job het niet hebben. Volgens Girard zijn zij in feite de hogepriesters van het offerritueel. De ‘vrienden’ treden op als rechercheurs die de gearresteerde misdadiger door middel van een afwisselend intimiderende en amicale benadering een (valse) bekentenis proberen af te dwingen. Zij lijken op de ondervragers in Koestlers klassieke roman over de stalinistische processen, die de hoofdpersoon schuld laten bekennen aan nooit gepleegde misdrijven omdat de communistische partij zo'n offer nodig zou hebben (‘en zou de Partij als uitdrukking van de historische noodzakelijkheid zich vergissen?’). Job laat zich echter, anders dan Koestlers romanpersonage, niet klem praten en bijt van zich af door de aanklagers uit te maken voor ‘kwakzalvers, ingebeelde dokters’. Job vecht voor zijn leven en weigert zich op het offerblok van de volkswoede te laten slachten. Hij smeekt om interventie van God, de Parakleet uit het Nieuwe Testament. Hij vraagt, in eigentijds werelds jargon, om een advocaat bij het derdegraadsverhoor waaraan hij door de ‘vrienden’ wordt onderworpen. Een advocaat die zich met een flamboyant gebaar tot de schijnheilige jury wendt en uitroept: ‘De ware schuldigen, mijnheer de president, zitten daar!’ Het boek Job is volgens Girard het objectieve verslag van een proces tegen een zondebok die weigert schuld te bekennen en uiteindelijk zelfs in de tegenaanval gaat. In het boek Job geven zowel de aanklagers als het slachtoffer hun versie van de gebeurtenissen. Het in andere mythen verdonkeremaande ‘andere verhaal’ van de aangeklaagde komt ruimschoots aan bod. De uitdrijving van de gevallen leider als zondebok mislukt.
De tweeslachtigheid van het religieuze boek Job zou volgens Girard uniek zijn. In oorsprongsmythen wordt altijd slechts de partijdige en aangepaste versie van de moorddadige vervolgers overgeleverd. Jobs rebellie zou een voorbode zijn van het optreden van Christus in het Nieuwe Testament. Ook Christus wordt geofferd wegens vermeende misdrijven ter delving van de morele schulden van de gemeenschap. Zijn relaas is echter volledig geschreven vanuit de optiek van het slachtoffer en niet die van de vervolgers. Volgens Girard betekent het evangelie een radicale breuk met de traditie van gewelddadige oorsprongsmythen. In het christendom zou worden aanvaard dat voor het leed in de wereld niet altijd een schuldige valt aan te wijzen en dat de potentiële zondebokken onschuldig zijn aan zowel hun eigen als andermans ellende. Het geweld tegen gevallen idolen lost niets op.
Op deze evangeliserende visie valt het nodige af te dingen. Ook volgens de bijbel is de oorsprong van de christelijke cultuur immers onmiskenbaar de moord op een onschuldig idool, die door de godheid zou zijn verlangd om de zonde van de mensen op te heffen. Het christendom reproduceert dus, vanuit een andere optiek, de traditie van de gerechtvaardigde, collectieve moord op een zondebok als oorsprong van de cultuur. Het geïnstitutionaliseerde christendom heeft in overeenstemming hiermee ook nooit de geweldloosheid gepredikt. Vooral de katholieke Kerk zegende menigmaal met volle overtuiging de wapens van aanvallende of wrekende legers. | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
Bij slechte verstaanders kan, zo beaamt ook Girard, de ambivalentie in de Christusmythe bovendien gemakkelijk leiden tot antisemitisme. Omdat de uitdrijving van de zondebok is mislukt, worden de vervolgers ter verantwoording geroepen en in tijden van sociale spanningen zelf tot zondebokken gemaakt. Deze misinterpretatie is een bijna onvermijdelijk neveneffect van de openbaring dat de zondebok is teruggekeerd. Men hoeft zich slechts in te denken wat er zou zijn gebeurd indien Oedipus na zijn verbanning eerherstel zou hebben gekregen en als god was teruggekeerd naar Thebe. De bloeddorstige wraak van Odysseus op de vrijers zou erbij in het niet zijn gevallen.
Zelfs kan worden betwijfeld of de christelijke God in de bijzondere exegese van Girard inderdaad, zoals hij beweert, bij uitstek de God van de slachtoffers is. De God die ten langen leste partij kiest voor Job, breekt met de traditie van gewelddadige offers ter leniging van het als onrecht gepercipieerde leed. Het is de God van de zondebokken. Het leidt geen twijfel dat deze levensbeschouwing een quantumsprong voorwaarts betekent vergeleken bij andere, primitievere religies waarbinnen de regenkoningen en dergelijken op gezette tijden ritueel worden gedood. Beschavend is zeker ook het verbod om toe te geven aan de naijverige begeerte naar elkanders vrouw, woonstee, ezelin enzovoort. De afwijzing van de offering van de zondebok en de regels om de sociale vrede te bewaren, leiden echter niet automatisch tot solidariteit met de slachtoffers van misdrijven binnen de gemeenschap. Pas het humanisme zet die belangrijke volgende stap. De identificatie met de schuldeloze zondebok verklaart dus wellicht waarom de christelijke Kerk zich door de eeuwen heen wel vaak op bewonderenswaardige wijze heeft ingezet voor een betere bejegening van gevangenen, maar nooit uit naam van Christus actie heeft ondernomen voor een betere opvang van de slachtoffers van misdrijven. Slachtofferhulp is in de westerse wereld geen kerkelijk maar een humanistisch initiatief. Als de Kerk al interesse heeft voor slachtoffers, dan is het doorgaans om hen op te wekken de daders hun zonden te vergeven. Vooral bij slachtoffers van mannelijk geweld in het gezin werd door de Kerk reflexmatig op lijdzaamheid en vergeving aangedrongen (Van Dijk, 1991). Men krijgt soms de indruk dat de te bekeren en te vergeven zondaars voor christenen eigenlijk interessanter zijn dan de schuldeloze slachtoffers, die genoegdoening moeten krijgen en praktische hulp.
Wat hiervan ook zij, de bijbel biedt in de exegese van Girard ontegenzeggelijk verrassende aanknopingspunten om de gewelddadige onderstroom binnen de meeste, zo niet alle religies te onderkennen en te problematiseren. Ook voor de criminologie is inzicht in het zondebokmechanisme hoogst relevant. Wellicht biedt dit de sleutel tot een beter begrip van het hedendaagse geweld. De door moderne filosofen gesmade of genegeerde bijbel blijkt voor de goede verstaanders een vindplaats van verrassende sociaalwetenschappelijke inzichten. Girards triomfalisme hierover zij hem vergeven. | |||||||||||
In het kleine stinkdierenhuisIn 1968 publiceerde de bioloog-dichter Dick Hillenius in de bundel Tegen het vegetarisme het opstel ‘Oedipus c.s.’. Hierin bespreekt Hillenius Freuds intuïtieve reconstructie van de oermoord op de vader in Totem en taboe. Volgens Freud zou de menselijke beschaving, inclusief het collectieve rechtsbewustzijn, zijn oorsprong vinden in een reeks van historische moorden op harembezittende patriarchen. Na deze oermoord zouden de zonen hebben besloten voortaan als broeders te gaan samenleven en zichzelf daartoe onder andere het incestverbod hebben opgelegd. Moderne gedragskundigen hebben dit verhaal nooit serieus willen nemen. Maar volgens Hillenius had Freud, ethologisch bezien, overigens zonder veel kennis van zaken, midden in de roos geschoten.
Op de apenrots in Artis werd jarenlang de dienst uitgemaakt door een alfamannetje dat vanwege zijn indrukwekkende postuur de naam Mozes had gekregen, maar door de oppassers wegens zijn voornaamste activiteit Moos de Naaier werd genoemd. Zijn andere hoofdactiviteit was, zoals het de alfaman betaamt, het interveniëren bij geruzie onder de andere rotsbewoners, waarbij de bullebakken in de regel hardhandig op hun nummer werden gezet. Hoe de onttroning van Mozes in zijn werk is gegaan, heeft Hillenius niet zelf waargenomen. Mozes zat op een kwade dag zwaar gewond en ineengedoken in een afzonderlijk hok in het kleine stinkdierenhuis, een lokaliteit waarbinnen het, zoals Amsterdammers weten, nog erger stinkt dan op een mestvaalt. Zo zou het volgens Hillenius in prehistorische tijden ook in menselijke gemeenschappen vaak zijn gegaan.
Enkele jaren later betoogde het Britse etho- | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
logenechtpaar Russell dat het gedrag van apen in de vrije natuur veel minder gewelddadig was dan op de overbevolkte apenrotsen in dierentuinen. In het NRC Handelsblad verscheen een recensie van mijn hand onder de enigszins blije titel: ‘Een hoopvol bericht van de vlakten en uit de bossen’. Het Freudiaanse Oedipusverhaal zou volgens deze nieuwe inzichten slechts opgaan voor grote-stadsmensen. In zijn diepste wezen was de mens even vredelievend en vriendelijk als de door Jane Goodall en Hugo van Lawick geobserveerde chimpansees in het Gombereservaat in Kenya. Ook Arthur Koestler aanvaardde in The Ghost in the Machine (1967) de romantische these van de Russells dat mensapen in de vrije natuur vredelievender zijn dan mensen (en dat de bronnen van het geweld dus niet driftmatig zijn maar juist gezocht moeten worden in de verstandelijke en geestelijke kwaliteiten van de mens of in specifieke grote-stadsproblemen).
Het laatste nieuws van het chimpanseefront is weer minder gunstig voor de romantische notie van mensen en mensapen als ‘goede wilden’. Door Goodall c.s. zijn inmiddels verschillende moordpartijen binnen en tussen chimpanseegroepen waargenomen. Binnen de semi-natuurlijke chimpanseekolonie in de diergaarde te Arnhem is het onderlinge sociale verkeer jarenlang minutieus bijgehouden door Frans de Waal en anderen (1986). De dienst werd alternerend uitgemaakt door Nikkie en Luit, waarbij de oudste man, Jeroen, op de achtergrond de touwtjes in handen hield. Jeroen verkocht zijn steun aan de meest biedende partij, dat wil zeggen aan de kandidaat-leider en alfaman die bereid was in seksueel opzicht het meeste met hem te delen. In een bepaalde fase trad Luit op als absoluut heerser. Luit begon de allures aan te nemen van Moos de Naaier. De sfeer binnen de kolonie werd onrustig. Er ontstond een gezagscrisis. Niet lang daarna brak er 's nachts een gruwelijk gevecht uit waarin Luit werd gecastreerd en dodelijk verwond door zijn rivalen. Jeroen en Nikkie hadden zich de volgende ochtend weer met Luit verzoend en zaten in een vredige stemming bij zijn sterfplek. De kolonie was de dag na de moord op Luit muisstil. Er begon een nieuwe periode van sociale rust onder het stabiele leiderschap van Nikkie, met steun van Jeroen. Frans de Waal schrijft dat hij Jeroen altijd als een achterbakse moordenaar is blijven zien.
De Waal concludeert dat ook in de vrije natuur onder mannelijke chimpansees steeds een latente gewelddreiging aanwezig is. Chimpansees doden niet alleen bavianebaby's uit bravoure, maar iedere alfaman loopt steeds het risico door een coalitie van zijn directe vrienden/rivalen te worden vermoord. Een eervolle pensionering met lintje of enveloppe-met-inhoud is voor de patriarch meestal niet weggelegd. In het beste geval wordt hij, gelijk Oedipus, als paria geduld in het grensgebied van het territorium van de groep, waar hij overigens steeds de kans loopt door naburige groepen te worden gedood.
De Waal zelf trekt de voor de hand liggende en oppervlakkige vergelijking met de castraties tijdens de Bouterse-coup in Suriname en met de castratie van verraders door de maffia. Hij rept echter met geen woord over Freuds reconstructie van de historische vadermoord in Totem en taboe. Volgens de nieuwste ethologische inzichten heeft Hillenius terecht gewezen op het wetenschappelijke belang van deze reconstructie. De analogie tussen Oedipus/Job en Moos/Luit dringt zich onbedwingbaar op en is een nadere uitwerking waard. De apenrots kan fungeren als vereenvoudigd schaalmodel voor de menselijke gemeenschappen. Nikkie en vooral Jeroen figureren in dit schaalmodel als de valse vrienden van Job. De muisstille chimpanseekolonie staat voor de gemeenschap van gelovigen. Naar wat er in hen omging na de moord op hun voormalige beschermer en minnaar kan men slechts raden, maar het zal hun stellig vreemd te moede zijn geweest. Voor zover de Arnhemse chimpansees een collectief bewustzijn bezitten, zal de moord op Luit daarin een centrale plaats innemen. | |||||||||||
Het nijdige levensgevoelDe vraag die ten slotte onder ogen moet worden gezien, is hoe de psychische en sociale mechanismen die in prehistorische tijden uitliepen op moordaanslagen op voormalige leiders, in de huidige maatschappijen een uitweg vinden.
Zoals bekend, willen volgens Freud mannen met hun moeder naar bed en ervaren zij daarbij hun vader als obstakel. De menselijke cultuur zou een aanvang hebben genomen met de vadermoord, waarna de zonen elkaar een incestverbod hebben opgelegd. Het oedipale dilemma keert in elk mensenleven terug en zou aan de basis liggen van het onbehagen in de cultuur. Agressie en angst | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
in relatie tot vaderfiguren beheersen de psyche. Girard beschouwt niet Oedipus zelf maar diens valse vrienden als de hoofdrolspelers in het menselijke oerdrama van de collectieve vadermoord. Het hoofdmotief van de menselijke cultuur is niet het seksuele verlangen van Oedipus. Het is de afgunst van de gemeenschap op Jobs zeven zonen, drie dochters, zevenduizend stuks kleinvee, zeshonderd ezelinnen enzovoort (‘hij was de aanzienlijkste onder de oosterlingen’). De seksuele jaloezie is in deze visie slechts een van de vele verschijningsvormen van de sociale jaloezie. De mens is meer dan een op seks beluste chimpansee. De mens is in de visie van Girard een met rede begiftigde, sociale acteur, die voortdurend het gevoel heeft dat de anderen in ‘het stuk des levens’ ten onrechte mooiere rollen hebben gekregen dan hijzelf. Girard noemt dit de menselijke hang naar mimetisme. De mens kiest zijn naaste tot rolmodel en maakt hem daarmee tot rivaal. De buren staan in deze visie onvermijdelijk ons geluk in de weg, omdat hun gazon altijd anders is en dus groener dan het onze. Omdat de mens even agressief is als de chimpansee kunnen deze gevoelens van naijverige begeerte gemakkelijk een paranoïde, moordzuchtige ondertoon krijgen. Binnen een chimpanseekolonie handhaaft de alfaman de sociale orde door ten gunste van de zwakkeren in te grijpen bij ruzies tussen rivalen. Op deze wijze krijgt een ieder zijn verdiende loon. Indien de sociale orde instabiel wordt, omdat zijn gezag wordt betwist, dreigen er voor de alfaman lynchpartijen. Hij trekt dan alle opgekropte agressie naar zich toe als een bliksemafleider tegen wil en dank. Binnen menselijke samenlevingen handhaven de leiders de sociale orde door middel van het recht, dat wil zeggen door ervoor te zorgen dat een ieder zijn deel krijgt, en dieven en moordenaars worden gestraft. Indien de bevolking het gevoel krijgt dat er geen recht meer wordt gedaan, laaien de gevoelens van afgunst op. Er dreigt gewelddadige desintegratie. De onderlinge saamhorigheid kan dan worden hersteld door de aanwijzing en uitdrijving van een zondebok, bijvoorbeeld een bekende persoonlijkheid die van onmatige seksualiteit wordt beschuldigd. Voor de gemeenschap heeft de ontlading van de opgekropte jaloezie op de zondebok een louterende werking. In de moderne tijd wordt het zondebokmechanisme echter doorzien en heeft het dus zijn werking verloren. De zondebokken slaan terug. De uitdrijvingen brengen geen catharsis maar versterken de desintegratie. De moderne, menselijke gemeenschappen zijn fluitketels vol sociale spanningen zonder ritueel ventiel.
Mensen spiegelen zich aan hun vrienden en beleven hen vervolgens als concurrenten. Ook dit oerdilemma keert terug in het leven van ieder individu. De mensen lijden niet aan een Oedipuscomplex maar aan het complex van de vrienden van Job, dat wil zeggen onder de heimelijke wens om beminde rivalen gewelddadig ten val te brengen. Aan de wortel van het onbehagen in de cultuur ligt niet het gefnuikte libido van adolescenten, maar de verziekte sfeer van permanente naijver binnen de menselijke gemeenschap als bij een gezelschap voor amateurtoneel met een zwak bestuur.
In de zondeboktheorie van Girard zitten onmiskenbaar elementen verborgen van de Freudiaanse of ethologische drifttheorieën. De sociale afgunst moge worden gevoed door de unieke, mimetische neigingen van de mens, maar het psychische substraat ervan is onmiskenbaar het chimpanseeachtige streven naar dominantie en de mentale bereidheid geduchte rivalen voor dat doel hardhandig aan te pakken. Het zondebokmechanisme kan tevens worden gezien als een agressieve reactie op maatschappelijke frustraties. Deze frustraties zijn echter vooral van sociaal-psychologische of morele aard. Beslissend is niet het welstandsniveau of zelfs de objectieve verdeling daarvan maar het gevoel in de onderbuik dat er ten principale geen rechtvaardigheid heerst. De afgunst laait ook in tijden van voorspoed hoog op door de verdenking dat de buren ongestraft met gemerkte kaarten spelen. | |||||||||||
Vrede op de urbane apenrotsDe meeste Nederlanders zijn blijkens opinieonderzoek redelijk tevreden met hun inkomenspositie. Wel vindt een meerderheid dat de inkomensverschillen zouden moeten worden verkleind. Een grote meerderheid beschouwt verder de misdadigheid als het grootste actuele maatschappelijke probleem en wijt dit euvel aan ‘normvervaging’. De deskundigen achten ‘normvervaging’ een loos begrip. Maar wat de doorsneeburgers onder normvervaging verstaan, is niet moeilijk te raden. In hun beleving voeren geslaagde criminelen het hoogste woord in de horeca. Ondernemers en zakenlieden ontduiken of ontwijken en masse de belasting, daarbij geadviseerd door de beste juristen. Bestuurders en ambtenaren blijken steeds vaker corrupt. Uitkerings- | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
trekkers frauderen op grote schaal. Talloze scholieren gokken om geld en bestelen daartoe ouders en vrienden. De geloofwaardigheid van de politie is aangetast. De ophelderingspercentages van misdrijven zoals inbraak en beroving zijn onder de tien gezakt. Verdachten van zware misdrijven gaan regelmatig vrijuit wegens door sluwe advocaten uitgelokte procedurefouten. Lieden die voor reeksen zware delicten zijn opgepakt, worden heengezonden wegens het chronische cellentekort en ontlopen zo hun gerechte straf. Velen ergeren zich verder aan asielzoekers, die zouden voorgaan bij de toewijzing van woonruimte. Kansarmen hebben ook overigens de vaste overtuiging dat hun buitenlandse buren worden voorgetrokken. Ook als deze oordelen overdreven of onjuist zouden zijn, doet dit aan hun politieke realiteitswaarde weinig af. De verzorgingsstaat is in de beleving van velen door fraudegevoelige wetten zijn doel voorbij geschoten. De rechtsstaat schiet ook overigens ernstig te kort. De grotere materiële welvaart lijkt de naijverige begeerte eerder aangewakkerd te hebben dan getemperd. De Reagan/Thatcher-ideologie heeft niet alleen de welstandsverschillen vergroot, maar vooral een cultuur van poenigheid en kunstloze glamour voortgebracht die erop gericht lijkt anderen de ogen uit te steken. Het gevoel bestaat dat de brutalen de halve wereld hebben. Er heerst agressieve afgunst alom. De randvoorwaarden voor wat Girard een sacrificiële crisis noemt, zijn in de westerse samenleving, ondanks het ongekende welvaartspeil, onmiskenbaar aanwezig. De groep die overweegt uit rancune op een sterke man te stemmen, groeit ook in West-Europa met de dag. De sterke mannen stellen de buitenlanders verantwoordelijk voor het ergerlijke onrecht van alledag. Popidolen, prinsen, presidenten en ministers worden door de media ontmaskerd als seksuele devianten of fraudeurs en via het tv-journaal zonder serieus wederhoor uitgedreven.
Er hangen in Europa gewelddadige offers in de lucht. De wilde agressiviteit en vreemdelingenhaat van jeugdcriminelen weerspiegelen de tijdgeest.
De moderne strafrechtspleging dient ertoe om delinquenten te resocialiseren en potentiële plegers van misdrijven af te schrikken. In de praktijk komt van de verwezenlijking van deze kernfuncties weinig terecht. Logischerwijze wordt in wetenschappelijke kringen dus gepleit voor terugdringing of zelfs afschaffing van het strafrecht. Voor zover de toepassing van het strafrecht neerkomt op het opleggen van langdurige vrijheidsstraffen aan, veelal buitenlandse, drugsdealers, steken de maatschappelijke baten ervan inderdaad schamel af bij de gigantische kosten. Het pleidooi voor afschaffing gaat echter voorbij aan de heimelijke oerfunctie van de straf, die van het betaaldzetten van de daders, oftewel het verschaffen van genoegdoening aan de rechtsgemeenschap. Door de daders te straffen, bevredigt de overheid het door de misdaad gekrenkte rechtsgevoel van slachtoffers en toeschouwers, en bevestigt daarmee het maatschappelijke contract dat particuliere wraakacties verbiedt. Een overheid die zichtbaar nalaat te straffen, verzaakt een van haar meest wezenlijke, sociaal-integrerende functies. De haat jegens degenen die brutaalweg voordringen, zoekt dan zijn eigen barbaarse weg en zal zich vroeg of laat gewelddadig manifesteren.
Het enige dat een verdere groei van de anomie en gewelddadigheid in de grote steden nog lijkt te kunnen tegenhouden, is, naast economische integratie van de nieuwe onderklasse, een forse versterking van de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Fraude-resistente wetgeving en een geloofwaardige rechtshandhaving zijn geen vormen van symptoombestrijding maar, integendeel, een middel om het kwaad van het geweld bij de bron te bestrijden. De deugd dient duidelijker te worden beloond en het kwaad moet ten minste enigermate worden | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
vergolden om de menselijke apenrotsen in de grote steden leefbaar te houden. Er moet dus, boven een fatsoenlijke benedengrens, loon naar werken zijn en het vergeldende element in de straf kan niet geheel worden gemist. In de buurthuizen van de grote steden zouden bijvoorbeeld naar Frans voorbeeld wijkrechtbanken kunnen komen waar dagelijks in het openbaar wordt rechtgesproken in kleine zaken. Het strafrecht dient niet te worden teruggedrongen. Het dient, integendeel, te worden versterkt en dichter bij de mensen gebracht. | |||||||||||
Literatuur
|
|