J.H. Donner sprak er eens zijn verbazing over uit dat de abonnees van de Volkskrant voorwaarden stelden aan zijn schaakcommentaar als grootmeester. Hij mocht wel zijn analyse geven van een afgebroken partij, maar niet iets zeggen in de trant van ‘wit staat gewonnen’, en zeker niet ‘wit wint’. Het gezag moet terughoudend zijn en niet de indruk wekken de werkelijkheid naar zijn hand te zetten.
Het is allemaal begonnen op de universiteiten. Maar dat is een ander verhaal.
En neem schrijvers. Alle Nederlandse schrijvers, althans voor zover zij door een Nederlandse uitgever op de markt worden gebracht, kregen onlangs een enquête toegestuurd. Er zijn natuurlijk een aantal belangrijke literaire critici. Gevraagd aan wiens oordeel de schrijvers waarde hechten, noemt 12% Arnold Heumakers en 11% Carel Peeters. Zij bezetten daarmee de hoogste plaatsen op de ranglijst. Gevraagd aan wiens oordeel men de minste waarde hecht, noemen de schrijvers in de eerste plaats weer Carel Peeters. Dit keer 16%. Men moet deze percentages bij elkaar optellen om vast te stellen dat Carel Peeters dus de meest vooraanstaande criticus is. Maar het is ook duidelijk dat hij zijn plaats moet weten en die is onder die van de schrijver. Hoe komen zoveel schrijvers op zijn naam als men aan zijn oordeel de minste waarde hecht? Dat is pas gezag. Maar Carel Peeters moet gunstige recensies schrijven. Dat is waar zijn gezag toe dient. Een gezaghebbend criticus staat laag. Ver onder de schrijver. Gezag is instrumenteel geworden. Dat is geen ontwikkeling die men moet betreuren. Wie gezag heeft moet er snel van af zien te komen. Het brengt je in een nederige, gedienstige rol. Je moet het onder je zien te krijgen. Dat is het doel van een zinnige carrièreplanning. Het gezag is een rinkelende telefoon, die als dienend apparaat je gebiedt om op te nemen.