[557]
Twee mysteries
J.J. Peereboom
Het heeft iets moois, schreef Philip Larkin toen hij kort voor zijn dood een keer een kerkdienst had bijgewoond; jammer dat het kul is - beautiful but balls.
Dat komt overeen met de waardering van de meeste Westeuropeanen in de late twintigste eeuw, al vinden zij het niet eens in alle opzichten mooi. Anders ligt het bij de Amerikanen, en heel anders bij de Arabieren. Ook bij de Polen en Hongaren stond tot voor kort het geloof in aanzien, en misschien gaan zij zo voort: misschien blijven zij het gezag aanvaarden van het woord van God, en van de priesters als middelaars en explicateurs.
Het is een wonderlijk onderscheid, dat tussen gelovigen en ongelovigen. Waarschijnlijk begint het ermee dat een minderheid van de mensen gevoel voor religie heeft, zoals bij anderen een gevoel voor muziek of voor poëzie optreedt. Hoe zijn zij er ooit in geslaagd om voor hun ficties het respect van hele volksstammen en hele samenlevingen af te dwingen? De musici en de poëten hebben het nergens zover gebracht. Hoe konden de religieuzen gezag winnen met hun humorloze bedenksels over een vader die in de hemelen is, een zondeval en een eeuwig leven? Kwam het door de vrees voor de dood, dat de mensen van angst niet wisten waar zij redding moesten zoeken?
De verschuiving van vrees voor de dood naar vrees voor het ziekenhuis lijkt tekenend voor de afgelopen honderd jaar, maar die hebben ze in Amerika ook beleefd, en zelfs in Hongarije en Polen. Bovendien waren er in vroegere eeuwen ook veel ongelovigen, van wie ons geschriften en uitspraken zijn overgeleverd. Hoe kregen de priesters gedaan dat het gezag van de Kerk dominant bleef?
Dat is het mysterie van het ontstaan van het gezag, gelukkig enigszins gecompenseerd door het mysterie van het verval ervan. Niet dat alle gezag zal verdwijnen. Wij kennen het en kunnen het bestuderen in deelgebieden, waaruit ontsnapping ongevaarlijk is. Het gezag van columnisten, van politieke moralisten en van kunstcritici wordt gewoonlijk als voorbijgaand ondervonden. Het is verheugend om in onze jungle van onverenigbare gewaarwordingen een perkje aan te treffen waar de waarden als bloemen in het gelid staan. Zo hoort het eigenlijk, lijkt het dan; maar zo kan het niet blijven.
De gangbare gedaante van gezagsaanvaarding in deze tijd is de wisselvallige, en die moet altijd bestaan hebben. Met het gezag meegaan wanneer het ons belang dient, en het ontlopen als het ons dwarszit; het in beginsel aanbevelen voor de samenleving, maar erom lachen wanneer het niet werkt; het in aanmerking nemen zolang het zich weet te laten gelden, en ons verheugen op de tijd wanneer het in zijn huidige vorm uit de mode zal zijn en wij onze vrijheid kunnen benutten om een ander gezag op de proef te stellen.
De dubbelzinnigheid van de volgelingen van het gezag, van onszelf en anderen, heeft de impuls gegeven om het als thema voor te leggen aan een aantal medewerkers. Allen hadden er iets over mee te delen. Het gaat niet met alle onderwerpen zo. Iedereen kent het gezag.