Vogels vangen in woorden
Dana Constandse
Alleen maar omdat er niets anders in de buurt beweegt, richt ik mijn kijker op de eenzame mus die al een tijdje terug in een conifeer is opgedoken. Hij zit stilletjes binnen in de stekelige wirwar van takken en is helemaal geen mus: op zijn kop heeft hij een rood plekje. Verder ziet hij er inderdaad nogal mussig uit. Wat kan het zijn?
Pas als hij verdwenen is, sla ik mijn gids erop na en constateer dat ik weer ben vergeten op allerlei onderscheidingen te letten. Had hij een zwarte keel? Niet gezien. Zeemkleurige vleugelstrepen? Geen idee. Ik leer het ook nooit.
Determineren van onbekende vogels betekent analytisch bezig zijn. Ik moet niet alleen het totaalbeeld in me opnemen, maar dat beeld afzetten tegen de kennis die in mijn hoofd is opgeslagen over soortgelijke beestjes. En dan, behalve op het uiterlijk, ook nog eens letten op gedrag, motoriek en biotoop. Ik weet dat allemaal wel. Op het moment dat ik een vogel zie, moet er onmiddellijk een afweegsysteem in mijn hersens aan het werk gaan, moet ik alle kenmerken nalopen en checken op kleur en vorm. Vliegensvlug.
Dat lukt me meestal niet. Ik raak zo opgewonden bij het zien van een onbekende vogel, dat ik eerst tijd nodig heb voor emoties. En die emoties wil ik ook beslist niet onderdrukken, die zijn voor mij het zout in de baard. Vogelen is voor mij in de eerste plaats een plezierige spanning en puur genieten. Later komt mijn analytisch vermogen ook wel op gang, maar traag en moeizaam.
Ook bij andere gelegenheden schakel ik maar langzaam over op de analyse. Als ik uit de bioscoop kom, moet je niet meteen een moeilijk gesprek beginnen over de betekenis van de film. Ik weet zelfs de eerste tijd geen woorden te vinden voor mijn gevoelens, dus vraag me ook daar maar niet naar. Ik voel me dan zo dom als een driejarige.
Maar driejarigen zijn niet dom. Sommige peuters in mijn buurt zijn bijvoorbeeld fabelachtig goed in het herkennen van automerken. Ik ken er een die ook van de hem onbekende ondersoorten feilloos weet te zeggen of het een Opel of Volkswagen is. Zijn ouders kunnen dit alleen controleren door de fabrieksnaam van de carrosserie af te lezen. Vraag hem echter niet waaraan hij ze herkent en wat de verschillen zijn.
Zoiets hebben volwassenen natuurlijk ook met het benoemen van de meeste voorwerpen en levende wezens. Automatisch herkennen we vrienden en bekenden, ook zien we vaak familiegelijkenis: ‘Ben jij een broer van...?’ Maar we kunnen maar moeilijk een beschrijving geven van iemand die we dagelijks zien in de lift. Draagt hij een bril? Is hij blond of donker?
Toen A na twintig jaar zijn baard had afgeschoren, kwamen er merkwaardige reacties. ‘Heb je een andere bril?’ ‘Wat ben je mager geworden.’ Zijn volwassen kinderen merkten zelfs helemaal geen verandering.
Zo gaat het mij met vogels. De meeste zijn me vertrouwd, die herken ik ‘vanzelf’. Maar als ik een beginnende vogelaar in de buurt heb die wil weten waaraan ik zie dat een spreeuw geen merel is, moet ik opnieuw gaan kijken. In plaats van het totaalbeeld dat in mijn hersens opgeslagen ligt, wordt er nu een analyse verwacht.
In de leerpsychologie onderscheidt men intuïtieve begrippen en volwaardige begrippen. Intuïtief kunnen de meeste leerlingen allang een zelfstandig naamwoord van een werkwoord onderscheiden, maar hun begrip wordt pas volwaardig genoemd als ze ‘de kenmerkende eigenschappen kunnen noemen en daarbij afzien van de bijkomstigheden’. Dat houdt in dat leerlingen met behulp van die kenmerken kunnen besluiten tot welke categorie bepaalde twijfelgevallen worden gerekend. Als we een goede onderwijzer hebben gehad, heeft die ons dan ook voortdurend hardop laten motiveren waarom we een zinsdeel een onderwerp noemden en geen lijdend voorwerp.
Ik sla er een handboek op na om te kijken wat nu eigenlijk het voordeel is van al dit gedoe. En jawel: volwaardige begrippen zijn waardevoller voor de mens dan intuïtieve,