na schoon leek te hebben, stortte een ander deel, hoewel gestut, weer in. Na een week, toen men de moed had opgegeven nog overlevenden te vinden, gaf Sesostris het sein de activiteiten te staken. De goden hadden het zo gewild. In hun ondoorgrondelijke wijsheid hadden ze besloten dat hij, Sesostris, de piramide zou bouwen voor zijn zoon. En Amesis? Deze had zodra de volle betekenis van de ramp tot hem was doorgedrongen zichzelf veranderd in een slaaf. Het leek hem de enige manier om zijn straf te ontlopen. Zijn kostbare kleren had hij begraven en hij was opgegaan in een groep slaven die later naar Thebe werden gestuurd. Daar schijnt hij enige tijd meegewerkt te hebben aan een onbeduidende tempel en spoedig bezweken te zijn vanwege zijn ongetrainde lichaam en de vele zweepslagen die hij te verduren kreeg.’
Dat laatste verzon ik er voor mijn Grieken bij, want over Amesis wordt in het oorspronkelijke verhaal niet meer gerept na het instorten van de piramide. Ik weet ook niet of hij wel de mogelijkheid had om zomaar onder te duiken tussen de slaven, want waren ze niet gebrandmerkt? Toch vond ik het een aardige vondst en wist dat de toeristen dit eerder zouden accepteren dan een open einde. Zodra ik het verhaal had verteld, keek men met groot ontzag naar het stukje piramide met het platte uiteinde. Ik wist dat ze geen andere gids meer zouden willen en dat ze mijn naam zouden doorvertellen in hun kringen in Athene of Lamia. Zo gingen tientallen jaren voorbij. Ik werd door mijn vakbroeders gerespecteerd, ging met enkele vrouwen in een huisje aan de Nijl wonen en had vele kinderen. Geregeld bezocht ik nog het Museion, waar ik nu werd gegroet door de bibliothecarissen.
Het was op een dag in het hartje van de zomer toen ik weer eens de koelte van de tempel der kennis zocht. Ik dwaalde door de gangen en liet mijn getrainde ogen over de labeltjes gaan. Ergens op een kruising stond ik met een schok stil. Kwam het door de vele nissen die hier vlakbij elkaar waren aangebracht? Of had iemand papyrusrollen verwisseld, misschien hier een nieuwe geplaatst. Ik kon mij niet voorstellen dat ik het document over het hoofd had gezien. Het ging over de vergeten piramide. Ik rukte de rol uit de nis en toog naar een alkoof. Snel las ik het stuk, dat kraakte van ouderdom. Toen ik het uit had, liet ik het los en het kronkelde als een geslagen slang. Het duizelde me. De vergeten piramide was niet mijn piramide! Ik had de Griekse reizigers jarenlang iets voorgelogen. Op basis van dit verhaal moest de vergeten piramide veel verder de woestijn in liggen en was ze bovendien niet zo ver afgemaakt. Verbijsterd keek ik naar de rol die in het midden van de gang lag. Ik moest het geval meenemen en verduisteren. Het risico dat iemand het zou vinden, kon ik niet lopen, zo vond ik.
Nu ik eraan terugdenk, had ik het natuurlijk prima kunnen laten liggen. Ik, als geoefende in dat labyrint, had er dertig jaar over gedaan het te vinden. Hoelang zou het duren voordat een tweede persoon het inzag? Ook had ik het voorzichtig in een andere rol kunnen schuiven of iets dergelijks. Maar mijn geest was beneveld en ik koos voor de slechtste oplossing. Ik probeerde langs de alziende bibliothecarissen te glippen die zijn aangesteld om de poort te bewaken. In het Grieks riepen ze me te stoppen. Als ik een dergelijk woord nu op straat hoor, dan lopen de rillingen over mijn rug. Ze wezen naar mijn mantel. Ik weet heel zeker: ze hebben een zesde zintuig. Ze ruiken en zien dingen die u en ik niet ruiken of zien. Een plooi, een schaduwval in mijn kleed, een muf papyrusparfum, wie zal zeggen wat hen tot actie deed overgaan. Eén greep mijn arm, een ander schudde mijn kleren uit en de rol stuiterde op de grond. Ik greep naar mijn hoofd. Aan het jarenlange vertellen moet ik een gave tot dramaspel hebben overgehouden.
‘Hoe heb ik dat kunnen doen,’ vroeg ik mij af, ‘ben ik echt zo verstrooid, het is onbegrijpelijk, gisteren stapte ik op de staart van een kat en nu dit. Het is ongehoord... duizendmaal excuses, duizendmaal excuses...’ Ik begon te weeklagen en uiteindelijk lieten ze me gaan, ik denk vanwege een soort medelijden. Maar ze zagen natuurlijk wel wat ik wilde meenemen. Al mijn collega's die inmiddels mijn verhaal navertelden, kwamen het te weten en brachten mijn naam in diskrediet.
Zo ben ik het mooiste beroep van de wereld kwijtgeraakt en moet ik waarderende blikken van Griekse vrouwenogen ontberen. Bovendien praten mijn eigen vrouwen alleen nog maar met elkaar. Wat die uilskuikens niet weten, is dat ik bezig ben met het ontzenuwen van het belachelijke verhaal als zou die vergeten piramide echt ver in de woestijn liggen. Mijn verhaal is het enig juiste! Het zal me alleen veel moeite kosten die waarheid boven tafel te krijgen, want daarvoor moet een van de bibliothecarissen instemmen. Er is echter een goede kans... nee, daarover wil ik hier niets meedelen. Ik weet dat ik bepaalde vijanden heb, zelfs aan het hof van Ptolomeus. Maar als het me lukt, zal ik nog meer verdienen en zal het eerste wat ik doe het vervangen van mijn vrouwen zijn.