panse kers, als roze sneeuw. De seringen geurden.’
‘Wil je nog een kopje thee?’ vraagt Evert.
Hij doet het raam open.
Federica komt vlak achter hem staan.
‘Ik ga vanavond naar de film met Alies,’ zegt Evert.
Federica doet een stap opzij.
Ze leunt nu met een schouder tegen de openstaande deur.
Evert draait zich naar haar om, hij trekt het elastiek, dat haar haar strak uit haar gezicht houdt, weg.
‘Wil je niet mee naar de film?’
Alies werkt hard in de kwekerij.
Ze heeft een bruinverbrand gezicht.
Bruine handen met korte nagels.
Haar blonde krullen staan alle kanten op.
Ze draagt nieuwe oorbellen met lichtbruine topazen.
‘Voor mijn verjaardag gekregen,’ zegt ze.
Federica was Alies' verjaardag vergeten.
Het staat op de kalender, maar ze vergeet de bladeren om te slaan.
Ze kijkt naar de foto van de rinocerosscarabee.
Het mannetje kan 4 centimeter lang worden, staat onder de foto.
Ze schat de lengte tussen duim en wijsvinger.
Mark heeft een krekel in brons gegoten, maar de uiteinden van de antennes en de poten ontbreken.
In de groeven tussen de vleugels en het lijf zit nog gips.
Mark maakt een beeldje van Joost, hij maakt tekeningen van Ester terwijl ze Joost voedt.
Evert was weer op reis geweest.
‘In Bogota stelen ze alles,’ zegt hij, ‘ik had voortdurend mijn hand op mijn broekzak en toch toverden ze daar alles uit.
In de trein zat een klein jongetje onder de bank.
Hij sneed van onderen een gat in de bank en in de tas die ik steeds angstvallig naast me hield.
Mijn fototoestel zat erin.
Op het station waar ik uitstapte, leek de tas zo licht geworden.’
Erwin stuurde een ansichtkaart uit Oostenrijk.
‘Het bergklimaat doet hem goed, hij moet alleen wat aansterken,’ zegt zijn moeder.
Alies stuurt Erwin bandjes met muziek, ze schrijft hem over haar rozen.
Ook Federica schrijft soms een brief, die ze niet post.
‘Je moet ze gewoon schrijven en opsturen,’ zegt Evert.
Evert is al net zo bruin verbrand als Alies.
Hij tennist en wint toernooien.
Federica loopt alleen langs de rivier.
Erwin schreef Alies dat hij zich alleen voelde.
Na al die brieven leek het logisch dat hij vroeg om te komen.
Alies vertelde niets, tot de dag waarop ze zou vertrekken.
‘Ik ga naar Erwin,’ zegt ze.
‘Hij heeft me geschreven.’
Federica houdt haar handen in haar broekzak.
Ze omklemt haar oude paarse zakmes.
Ze streelt met een vinger over de harde plastic buitenkant.
Ze voelt precies waar het metaal begint.
In een flits ziet ze Alies in een bloedbad op het strand van de rivier.
‘Ga je mee wandelen,’ zegt ze heel zacht.
‘Wat zeg je?’ vraagt Alies.
Het bloed loopt niet weg in het zand, het blijft er bovenop liggen.
Elke korrel wordt rood gekleurd.
Alsof het gesteente zelf verandert.
Dit zand komt uit rode rotsen, ongekende woestijnen, waar Erwin nu zit te wachten.
Hij loopt dagelijks naar het vliegveld.
Soms stapt iemand in dit afgelegen oord uit.
Erwin leest de brieven die hij heeft gekregen over.
Op het laatst kent hij ze allemaal uit zijn hoofd.
Hij bindt ze bijeen met een glanzend lint en steekt ze in brand.
Hij luistert naar muziek, 's avonds, als hij aan zijn blauw geverfde tafel zit.
Honderden nachtvlinders vliegen naar binnen, op het flauwe lamplicht af.
Hij zit zo verdrietig te wachten op iemand die niet komt, denkt Federica, nu moet ik hem schrijven.
Ze begint aan een brief.
Steeds opnieuw.
Alies vertrok met een grote rugzak.
Ze omhelsde Federica.
Federica wou nog iets zeggen, maar Alies vloog al weg.
Federica bijt op haar lip.
‘Wat is er?’ vraagt Evert.
Hij strijkt afwezig over haar arm.
Hij draait zich om.
Federica kijkt in de spiegel, daar in het glas ziet ze nog het gezicht van haar broer.
Ze drukt haar voorhoofd tegen het koele glas.