| |
| |
| |
De toepasbaarheid van de droom
Bakoenin en Sacher Masoch
Jan J.B. Kuipers
1
Mijn beelden van Praag tijdens de revolutiedagen van 1848 lijken nog 't meest op een reeks achter kras en ruis vervagende filmscènes, vermengd met kleuriger maar toch ook al verblekende herinneringen aan een bezoek van enige jaren geleden. Met verantwoorde historische verbeelding heeft 't allemaal weinig te maken: de donkere, barokke koppen van de Karelsbrug, die peinzend neerzien op de barricaden; het woud van rode daken, gezien vanaf de Burcht, met de koepel van de Sint-Nicolaas- en aan de overkant van de rivier de tweelingtorens van de Tyn-kerk; het echoënde rumoer van de revolte tussen hoge gevels; kringelende kruitdamp en op straat de geslachte lichamen van het eeuwige gelijk. Nationalisme, liberalisme en progressiviteit waren nog vrijwel synoniem in die flets geworden dagen toen zelfs anarchisten onbekommerd over etnische karakteristieken konden schrijven - de loden last van het cultuurrelativisme lag nog in het verschiet - of in een comfortabele fauteuil debatteerden met een chef van politie over de meest efficiënte wijze om gezagsdragers uit te roeien.
Michail Bakoenin was in Praag ter gelegenheid van het panslavonisch congres. Met andere afgevaardigden huisde hij in een pand waarin op een andere verdieping de uit het Galicische Lemberg afkomstige politiechef Von Sacher Masoch woonde. Diens zoon, de toen twaalfjarige Leopold, zou bekendheid verwerven als schrijver en donorfiguur van een seksuele dispositie. Lang na de verhitte dagen van 1848, in 1869, beschreef Leopold in Die Papiere eines Revolutions-Agenten hoe aangenaam de indruk was die de adellijke beroepsrevolutionair Bakoenin in huize Sacher Masoch volgens de memoires van papa maakte. Leopolds vader voerde verschillende gesprekken met de rusteloze prins, die toen al bezwoer dat ‘volledige anarchie’ geboden was en die om die toestand te bereiken rekende op de ‘volmaking der ontploffingstoffen’. Explosieven zouden in de toekomst de artillerie van de revolutie uitmaken; onafgebroken moest men er de regerende kringen mee decimeren, zowel hen die de staten bestuurden als de aristocraten en kapitalisten.
Vreemde uitspraken tegen een directeur van politie, hoe liberaal diens instelling ook mocht wezen. Hij vertegenwoordigde immers de Donau-monarchie waartegen de Tsjechische nationalisten zich op dat moment opmaakten. Een politiechef ook wiens zoon, alweer volgens diens eigen getuigenis, weldra aan de zijde van een jongedame in bontjas en met pistolen in de gordel op de Praagse barricaden zou vechten tegen dezelfde nationalistische rebellen die zich zo aangemoedigd voelden door de geestdrift van het panslavonische congres.
Bakoenin, verkondiger van de absolute vrijheid van de collectiviteit: ‘Ik ben niet vrij indien niet alle mensen om mij heen eveneens vrij zijn.’ Sacher Masoch, propagandist van de even hersenschimmige absolute slavernij aan een stereotype, een supra-individuele vrouwenfiguur: ‘Ik wil geen enkele keer meer ademhalen buiten jouw wil.’
In Leopold von Sacher Masochs herinneringen aan de Praagse juni-opstand is uiteraard de mythe binnengeslopen. Keuvelde Bakoenin werkelijk met de politiedirecteur over de vervolmaking der explosieven? Of heeft Leopold de gezette, 19de-eeuwse popster van de romantische revolutie ook volgens diens stereotype willen schetsen voor zijn lezers? En wanneer kwam de bontjas van de strijdster op de Praagse barricaden zijn geheugen stofferen? Dat tafereel doet me denken aan Delacroix' overbekende De vrijheid leidt het volk op de barricaden, een zinnebeeldig tafereel van de Parijse julirevolutie van 1830. De Vrijheid leidt hier met haar driekleur, musket met bajonet en naakte tors de revolutionairen voorwaarts, over de bar- | |
| |
ricaden, het steeds wijkende ideaal en de slachting tegemoet. ‘Zij gaat over lijken,’ zou Heine schrijven, ze is ‘al met al een bizarre mengeling van Phryne, een viswijf en de godin van de vrijheid’. In een van die lijken kan Sacher Masoch zichzelf hebben gezien, op de voorgrond van de voorstelling tussen andere gevallenen, in de ultieme vervulling van zijn levenslange droom: met ontbloot onderlijf aan de voeten van de bovenmenselijke vrouw.
Maar nee. Veel meer passend in de droom lijkt 't toch dat de Praagse Phryne opstandelingen neersloeg in plaats van aanvoerde, zoals de Parijse. De afloop voor aangevoerden of bestredenen was in beide gevallen trouwens dezelfde, namelijk nederlaag en vaak fysieke ondergang. Hoe dan ook, voor Sacher Masochs smartelijk ambivalente liefdesdroom maakte het weinig uit of de geliefde aan zijn of de andere kant streed. Vóór hem was ook tegen hem; tegen hem was vóór hem. Delacroix zelf heeft ergens in zijn Journal betoogd dat de betekenis van een schilderij juist schuilt in datgene wat aan de nauwkeurige beschrijving, dus de ‘letterlijkheid’ van de voorstelling ontsnapt. Ik projecteer Leopold von Sacher Masoch dus voor zijn schilderij en laat hem met verwarde verlangens naar de Vrijheid en haar slachtoffers staren.
| |
2
In zijn niet erg lange leven (1836-1895) schreef Leopold von Sacher Masoch zo'n tachtig boeken en ontelbare losse bijdragen. Zijn enige werk dat na bleef galmen tot ver in de volgende eeuw was Venus im Pelz (1869), een roman over de vrijwillige slavernij van Sacher Masochs alter ego Severin aan Wanda, een eerst onwillige maar allengs gretiger dominante. Het in dit werk overvloedig beschreven monomane ritueel van vaste aanspreekvormen, tonelen van onderwerping en terugkerende attributen als de zweep en het touw, deed in 1886 de seksuoloog Krafft-Ebing de term ‘masochisme’ invoeren, naar de auteur die deze neiging en praktijk weliswaar niet had verzonnen maar protocol en requisieten ervan uit de kelders van de pornografie had gehaald en in de toonzaal van de literatuur had uitgestald. Het basisrepertoire van het ‘technische’ sadomasochisme, inmiddels een standaard-item in de erotische catalogus, bleef zonder grote wijzigingen gehandhaafd tot in onze tijd; de eeuwige bontmantel kunnen we echter wel zien als een naar het fetisjisme neigende idiosyncrasie van Sacher Masoch persoonlijk. In Venus im Pelz wordt de bontliefde ‘redelijk’ verklaard. De wetenschap had een zeker verband aangetoond tussen warmte en elektriciteit. Vandaar de weldadige invloed van katten op prikkelbare geestelijke mensen. En de vrouw in bont is als het ware een grote kat, een versterkte elektrische batterij.
De auteur zelf was aan het eind van zijn leven al vergeten, maar zijn naam zou opwieken tot een grote en tegelijk groteske vlucht. Het unieke en complexe individu Sacher Masoch werd tot de ‘Courths-Mahler van een aberratie’, zoals Alfred Kossmann dat in 1962 nog uitdrukte (Martelaar van een dagdroom). Bleek en karikaturaal zou hij voortleven in dubieuze biografieën en studies van auteurs en uitgevers die zich exclusief toelegden op onderwerpen als lijfstraffen bij alle volken in alle tijden, discipline in de opvoeding en de cultuurgeschiedenis van stok en zweep. Boeiende zaken natuurlijk, maar toch uiterst vatbaar voor penetrant bederf als gevolg van oververhitting. De literaire kwaliteit van vooral de jongere Sacher Masoch was in dergelijke sferen een factor van te verwaarlozen belang.
Boem boem, daar vallen de granaten van prins Windischgrätz op Praag, de prins wiens echtgenote op 12 juni per ongeluk in de stad was gedood. En daar geven de rebellen zich al over. Het revolutionaire comité kijkt om zich heen en merkt dat het alleen op het plaveisel staat. Bakoenin op de vlucht! Naar Dresden, om daar met Richard Wagner op weer andere barricaden te verschijnen. En Leopold von Sacher Masoch kan voort met zijn vorming tot Duitstalig intellectueel. Hij studeert geschiedenis, filosofie en rechten, gaat in 1854 naar Graz, rondt daar zijn studie af en is er van 1856 tot 1870 als privaatdocent aan de universiteit verbonden. In 1859 dient hij nog even in de Italiaanse oorlog. Na diverse liefdesbetrekkingen trouwt Leopold in 1873 met Angelica Aurora Rümelin, die de naam Wanda zal aannemen. In 1906 zal ze met Meine Lebensbeichte een boekje opendoen over de vervlechting van leven en werk bij Leopold von Sacher Masoch. Met een wat laat geëxposeerde morele verontwaardiging onthult ‘Wanda’ daar dat ook in het dagelijks leven de Peitsche vaak en menigvuldig moest kletsen, waarmee Leopold werd aangevuurd tot het produceren van een eindeloze reeks pulpverhalen over zijn geliefde thema en tot rusteloze migratie: Wenen, Bruck an der Mur, weer Graz, dan Budapest, Heubach in Beieren en Leipzig.
In 1883 wordt Sacher Masoch wegens vijfentwintig jaar schrijverschap gehuldigd
| |
| |
met een album waaraan Zola, Dumas, Ibsen, Pasteur, Saint-Saëns en anderen bijdragen. Met een gelukstelegram van Victor Hugo en het ‘erelegioen’ van de Franse republiek op zak verlaat de jubilaris enkele dagen later zijn Wanda, met wie het leven van een geregisseerde tot een echte hel was geworden. Met zijn secretaresse Hulda Meister vestigt Sacher Masoch zich in het dorpje Lindheim, vanwaar hij nu en dan uitvliegt naar Parijs en Mannheim.
Opnieuw een huwelijk, weer kinderen. Maar ditmaal is de echt ‘onberispelijk’, getuigt Sacher Masoch in brieven. Ook Hulda hanteert volgens derden regelmatig de zweep, maar puur uit plichtsbesef jegens haar echtgenoot, en alles geschiedt in de beste harmonie. Kalme, serene jaren zijn dit; traag wordt het ideale, in de regio zeer geziene echtpaar omneveld door vergetelheid. Bij het naderen van Leopolds zestigste verjaardag, in 1896, probeert Bertha von Suttner een ‘Ehrengabe’ bijeen te brengen. Het is vergeefs. Een onbelangrijk auteur is Sacher Masoch inmiddels geworden, een vuilschrijver trouwens, nooit van hem gehoord! Men compromitteert zich niet door 't doen van een duit in dat zakje.
| |
3
Kossmann onderscheidt in de schrijver Sacher Masoch drie ‘gestalten’: Galiciër, masochist en man met ideeën. De drie gestalten vloeien voortdurend in elkaar over, maar waar de Galiciër de overhand heeft, emaneert het beste werk: novellen als Don Juan von Kolomea (1864) en Der Capitulant. Als historicus produceerde Leopold von Sacher Masoch ook werk dat tot de geschiedschrijving van de Nederlanden behoort, zoals een studie over de opstand van Gent tegen Karel v (1857). Hierin schreef hij echter Maria van Hongarije, aan wie hij later nog een monografie zou wijden, despotische trekken toe die sterker verwijzen naar zijn eigen driftleven dan naar het karakter en optreden van de landvoogdes, al is deze ook door tijdgenoten wel een hardvochtige inborst aangewreven. Maar dat gegeven zal eerder vertrek- dan ijkpunt van Leopolds scheppende verbeelding zijn geweest. In latere historische fictie, zoals Ein weiblicher Sultan, over keizerin Elizabeth van Rusland, is volgens Kossmann vooral de masochist aan het woord, hetgeen blijkt uit uitvoerige beschrijvingen van afranselingen. Ook in een ander bekend werk van Sacher Masoch, Die Messalinen Wiens (1874), richt de auteur voor zijn neiging een forse gedenksteen op.
Hij betoont zich de ideeënman, en een kind van zijn tijd, in zijn streven om enorme cycli tot stand te brengen. Das Vermachtnis Kains bijvoorbeeld, een novellencyclus die ‘het hele menselijk bestaan’ diende uit te beelden, en die zelf ook weer zou bestaan uit cycli over de liefde van de geslachten, de eigendom, de Staat, de oorlog, de arbeid, de dood. Slechts twee novellenseries zouden ook werkelijk het licht zien: Die Liebe en Das Eigentum. Beide omvatten zes novellen; Venus im Pelz was de vijfde novelle in de serie Die Liebe.
In de cycli toonden de eerste vijf novellen steeds hoe het verkeerd kon gaan, terwijl de zesde en afsluitende het goede voorbeeld gaf. Met Venus im Pelz betoonde Sacher Masoch zich ten aanzien van zijn masochisme, in tegenstelling tot tijdgenoten als Swinburne en Baudelaire, dus behoorlijk hypocriet; het leven moest wijken voor de leer en daarom eindigt het voor een groot deel op ‘veldwerk’ berustende verhaal met de bekering van Severin, die bekent ‘gezond’ te zijn geworden. Eindelijk ziet hij in dat blinde wellust maar leidt tot ellende, slavernij (!) en de dood.
Een zonderlinge homeopathische therapie heeft hem beter gemaakt: zijn zucht naar ranseling is eruit geranseld.
| |
4
Het is vreemd dat een onderwerp dat de aandacht opeist vaak autonoom, als een magneet, informatie lijkt aan te trekken die dat onderwerp nog verder ‘oplaadt’. Ik voel me zeker geen madame Blavatsky, die bij het schrijven van haar vuistdikke werken wonderlijke bibliografische hulp ontving: boeken sloegen open op de plaats die op dat moment opportuun was, of kwamen op haar toegezweefd uit de bibliotheek der mahatma's in Tibet, weer of geen weer. Bij mij gaat het veel bescheidener toe. Maar toch: ik sla het pas aangeschafte Van schoenen en schoenmakers (1960) van E. Canter Cremers-Van der Does op, en stuit vrijwel onmiddellijk op een lithografie uit omstreeks 1835: ‘De macht van de pantoffel’. Het is een satirisch-heraldische voorstelling. Om het wapenschild dat als embleem een pantoffel voert, verdringen zich dominante dames, met pantoffel of twijgenroede in de aanslag, onderworpen heren berijdend of hen aanschouwelijk vermanend; sommigen laten zich de pantoffelpunt kussen door hun geknielde gemaal, of geven hem een zakcentje, de falloïde roede in de andere hand fier geheven.
| |
| |
Dergelijke voorstellingen van de ‘omgekeerde wereld’ hadden in 1835 natuurlijk al een eeuwenlange traditie. In veel van die didactische, want het slechte voorbeeld tonende voorstellingen van echtgenotes met de broek aan, overspelige huisvrouwen of Phyllis die Aristoteles berijdt, straalt dwars door het mom van de moraal de lust van de uitbeelding van de - letterlijke - perversie, waarin maatschappelijke en seksuele ‘wanverhouding’ samenvallen.
Maar wil ik daarmee zeggen dat je vooral op moet blijven letten als ergens de passie wordt gepreekt, of dat het nergens wellustiger toegaat dan achter vrome aanschijnen? Dat zouden natte zevenklappers zijn, die nergens een oor doen spitsen. De wereld dreigt bovendien te bezwijken onder het gewicht van meningen, ideeën en theorieën; ik zie er graag van af om een excursie te ondernemen door het land waar de kip koning kraait om de haan aan zijn gerief te doen komen. Achter de coulissen dus met al die historische, filosofische en psychologische theorieën! Tenzij het voor mijn schriftuur nodig blijkt om ze voor 'n enkele claus naar voren te halen. Laat de theorieën herendienst verrichten voor het betoog, in plaats van andersom.
Ik ga dus ook - toch weer met enige spijt - voorbij aan de zijweg van de 19de-eeuwse speculaties omtrent een prehistorisch matriarchaat, en sluit mijn ogen voor het duizelingwekkend verschiet dat via 18de- en 17de-eeuwse salonnières helemaal voert tot de pantoffelpunt van koningin Omfale. En zeker mag ik me niet afvragen waarom Martianus Capella in de 5de eeuw de Grammatica, een van de Vrije Kunsten, zo nodig moest voorstellen als een dame met de zweep, steeds bereid om de leerlingen aan haar voeten didactisch te kastijden.
De wijze van associatief redeneren die me langs al die paden zou voeren, wordt in Steven Marcus' Het verborgen leven (z.j.), een boek over pornografie in het Victoriaanse tijdperk, trouwens zelf voorgesteld als een vorm van pornografie - maar die constatering is geen slagboom die de historische route voor me afsluit omdat ze ‘waar’ zou zijn, maar wél omdat ze onbewimpeld arrogant en geborneerd is. Want wat valt er überhaupt te verklaren, zin te geven of te oordelen aan seksuele praktijken voor zover geen goudeerlijke jaloezie in het geding is? Je kunt net zo goed de seksualiteit zelf en in het verlengde daarvan het heelal belerend of vermanend toespreken. Schor word je er zeker van, maar helpen doet het doorgaans geen donder.
Beter dan concentratie op het ‘wat’ en het ‘waarom’ lijkt me de belichting van het ‘hoe’. Onmiddellijk wordt dan zonneklaar dat het sadomasochisme geen ‘idee’ is, zoals Sacher Masoch zo hardnekkig verkondigde, maar een orthopraxis, een vaste reeks handelingen die een transcendente werkelijkheid moeten oproepen, glans en schitter dienen te leggen over de grauwheid van de dingen. Deze betovering staat of valt met een basisritueel en een minimum van aankleding, en is sterker dan die, welke wordt opgeroepen door welke religieuze rite ook waarin het niet om écht vlees en écht bloed gaat. Maar de magie is buitengewoon vluchtig. Als eenmaal het offer van devotie op de lakschoenen van de aanbedene is geplengd, wijkt terstond die wondere gloed en ontwaar je in het grijze licht van alledag weer pijnlijk duidelijk dat ontsierende vlekje, het vruchteloos bestreden eczeempje of de deprimerende pukkel op haar knie; de mottigheid van haar bontjas valt sterker op dan ooit, de wanverhouding van kin ten opzichte van neuspunt - en dan ploft onvermijdelijk de natte deken van de schaamte neer, omdat je als bij toverslag in de figuur tegenover je weer de potsierlijk omgeklede, goeisullige secretaresse hebt herkend met wie je indertijd bent weggelopen van een feeks genaamd Wanda. Zeker, ze wil naar beste vermogen tegemoet komen aan je oude, ongeneeslijke eigenaardigheid, mits je op jouw beurt aan tafel en bij de visite je fatsoen houdt.
Niet de Peitsche, maar de Pantoffel.
| |
5
‘Jan, ga je mee naar het festival?’
‘Nee, ik moet pamfletten verspreiden.’
‘Maar dat kunnen ze zonder jou toch ook wel?’
Inderdaad, zonder mij konden ze het ook wel af, de Kabouters in de provinciehoofdstad. En met die vaststelling wendde ik me voor altijd af van de politieke jezuïeterij. Op naar het festival? Jazeker. Want ik wist nu wel dat het bij al die provo's, anarchisten en ‘tegenkoppelende cultuurkabouters’ net zo, zo niet erger, toeging als in de maatschappij die allen bestreden. Op het paddestoelenniveau van de lokale kabouterbeweging in 1970 zag ik hoe hecht gevestigd de macht van de pantoffel was. Het centrum van de beweging was een groot huis aan een kade, waar een echtpaar met een vriend in communaal verband leefde.
‘Karel, kun jij die brieven even voor me schrijven?’ vroeg echtgenote Sofia in mijn bijzijn aan de vriend, op een moment dat
| |
| |
haar man in een andere ruimte van het kapitale pand revolutionaire brochures aan het stapelen was.
‘Tegen een beloning in natura?’ stelde Karel op zijn beurt op strikt rousseauiaanse wijze voor. Sofia lachte de lach, oud als het Paleolithicum, en streek Karel over de al wat dunne krullen. Met tevreden glimlach zette Karel zich elders aan het werk, aangevuurd door niets dan het achterwege blijven van botte weigering.
Zo, nu kon Sofia me toevertrouwen dat Karel altijd om datzelfde bedelde maar dat ze hem tot dusver aan het lijntje hield. Dus zo werd hier machtspolitiek bedreven. Daar kwam voorwaar geen lakschoen aan te pas, en bontjassen keurden ze allemaal af om principiële redenen. En ik maar denken dat we ons hier sappel maakten om nieuwe dingen: de nieuwe mens, het onlangs ontdekte milieu. Pas een dikke twintig jaar later zou Camille Paglia in beeld komen (Sexual personae), met haar verwijzen naar de oude, paganistische onderstroom van de westerse cultuur en de futiliteit van alle pogen om de seksuele grondpatronen, deel uitmakend van de natuur, te wijzigen met politiekmaatschappelijke strategieën.
Paglia's zonderlinge mixtuur van reactionaire, libertijnse en alternatieve ideeën, en haar perspectief van (pre)historische continuïteit zijn indrukwekkend, maar heeft ze nu werkelijk aangetoond dat de vrouw van nature de heerschappij uitoefent, als gevolg waarvan juist defensieve patriarchale structuren ontstonden? Dat mengsel is toch behoorlijk muf, nu ik er nog eens aan ruik. Deze ideeën galmen mooi in het auditorium of de televisiestudio; ze verwijzen dan ook bijna exclusief naar de binnenwereld van kennis en symbolen; ‘de’ vrouw of ‘de’ man die heerst of ondergeschikt is - dat zijn vooral abstracties, waar ik alleen machinaties met beproefde of nieuwe middelen zie van individuele mannen en vrouwen, of die nu ingedeeld kunnen worden bij de adonistypen, efeben, harpijen of venussen. Je brengt nu eenmaal in stelling wat je in huis hebt. En dat besef werd niet geboren in de atmosfeer van het congrescentrum, maar in de kille buitenlucht van het animale bewustzijn, dat betrokken is op nooit eindigende reeksen tactische operaties, met steeds wisselende bondgenootschappen, bedrog, verraad, momenten van respijt en nu en dan een glimp van iets wat in de tijd van de oude spelling ‘trouw’ werd genoemd, of zelfs ‘liefde’. Maar kijk uit: er staat altijd iemand klaar om de door zo'n metafysische stralenbundel plots verblinde de hersens in te slaan. Als die knotsenzwaaier een grote schaduw werpt en een zwarte sigaar tussen de tanden geklemd houdt, is het misschien Bakoenin, die óók droomt van een rijk van eeuwige en universele liefde maar daarin hoopt binnen te treden via de besmeurde poorten van dood en verderf. Een onmogelijk verlangen uiteraard. Hoe glansrijk de ideeën van je bevrijder ook zijn, je door hem afgerukte been verspert eeuwig de weg van bekering tot zijn waarheid.
Zowel Bakoenin als Sacher Masoch ging uit van de toepasbaarheid van de droom. De eerste wilde zijn particuliere vrijheidsidee opleggen door middel van het meest radicale machtsmiddel dat we kennen, namelijk het brengen van de dood. De ander verlangde volledig beheerst en tijdelijk uitgewist te worden door een ‘versterkte’ vrouw, die daartoe haar eigen vrijheid om hem niet of op een andere manier te beheersen moest opgeven. In verrukking wandelend door het land van hun eigen projectie moesten beiden wel pijnlijk in botsing komen met de obstakels van de aan het gezicht onttrokken empirische werkelijkheid.
Dapper en tragikomisch is de persoon die dan weet te volharden, en de blinddoek nog eens extra stevig aanbindt in plaats van hem af te rukken. Ik zie de Kabouter-echtgenoot nog wel eens in de trein zitten. Zijn haar is grijs geworden maar nog altijd zeult hij een tas mee, vol blauwdrukken van morgen. Een Prospero is hij, die weigerde zijn kunsten af te zweren en nu wordt omringd door losgeslagen fantomen van eigen incantatie: het ene blaast rook in zijn gezicht waar een bordje dat ontraadt, een ander slingert voor zijn neus aan het bagagerek en een derde blijkt voor het station zijn fiets te hebben gestolen. Want de vrijheid van allen is immers allang gerealiseerd - maar het is een driftige en versplinterde vrijheid, even onbeheerst en vergankelijk als de conjunctie van historische omstandigheden waaruit ze voortkwam. En zeker werd ze niet gevestigd volgens het inmiddels met zuurvlekken overdekte voorschrift van Bakoenin.
Hoe dus te slagen als slaaf of anarchist? De methode voor beide projecten is identiek, maar behoort óók tot de mentale cinematografie. Zij ligt besloten in de woorden die ik eens opving van een oude vrouw, en die vermoedelijk het bittere gruis vormden van een leven van conflict en ontgoocheling: ‘Ik kan met iedereen overweg, als ze maar doen wat ik zeg.’
|
|