[556]
Discussie
D. Kraaijpoel
In Nederland, daar is bijna iedereen het over eens, is het kunstklimaat lauw. Anna Tilroe klaagde eind 1992 in een toespraak tot de Raad van de Kunst over het ontbreken van een levendig debat tussen ‘cultuurfilosofen, schrijvers, musici, theatermakers, kortom, de culturele elite onderling’.
Hoewel ik niet precies weet wat en wie de culturele elite is, betwijfel ik of deze uitspraak voor alle gebieden gelijkelijk geldt. Schrijvers vliegen elkaar wel degelijk in de haren. Filmregisseurs laten zich soms boosaardig uit. Peter Schat neemt geen blad voor de mond. Maar inderdaad, op beeldend gebied heerst algemene dufheid. De critici geven, op een enkele uitzondering na, geen persoonlijke mening maar doen alleen verslag. De felle discussies die in de jaren vijftig nog normaal waren, zijn verstomd.
Voor debatten heb je tegengestelde standpunten nodig, als het even kan versterkt door persoonlijke animositeit; dat trekt de aandacht. Herrie, ruzie is nieuws, zoals elke krant weet. Volgens Tilroe is het in de usa beter gesteld, omdat daar de dingen op scherp staan. ‘De Amerikaanse kunst zoekt de discussie, en vindt ze - dat is haar kracht.’
Is kunst die de discussie zoekt, interessant? Er bestaat demonstratiekunst die althans voor het moment niet verveelt en het gesprek op gang brengt. Maar blijft dat op de lange duur zo? De Russische avantgardewerken op de tentoonstelling De Grote Utopie waren in hun tijd polemisch, aan discussie was toen in Rusland geen gebrek. Als je die werken nu ziet, verveel je je te pletter, en erover praten heeft allang geen zin meer, of het moest zijn over hun plaats in de historie. Maar goed, je zou kunnen argumenteren dat op zichzelf onbenullige kunst, laten we zeggen van het niveau Jeff Koons, een poosje aanleiding kan geven tot een onderhoudend gesprek. Bovendien blijkt sommige controversiële kunst, bijvoorbeeld impressionisme, kubisme of surrealisme, ook later de moeite van het bekijken waard.
Aan de andere kant heb je schilders als Bonnard, Marquet of Kees Verwey, die misschien per ongeluk wel eens iemand voor het hoofd gestoten hebben maar niet de opzet hadden om een debat uit te lokken. Hun werken zijn in de eerste plaats bedoeld om naar te kijken, en die functie vervullen ze nog steeds uitstekend. Over de werken van Rafaël of Vermeer heeft nooit verschil van mening bestaan: iedereen vond ze meteen prachtig.
Het leukste schouwspel ontstaat wanneer kunst niet polemisch is bedoeld maar desondanks controversieel wordt. Cézanne is daar een voorbeeld van. Dat was iemand met een moeilijk karakter, maar daar gaat het nu niet om. In zijn werk verdiepte hij zich, ver van de praatstad Parijs, in puur schilderkundige aangelegenheden. Later veroorzaakte hij daarmee een splitsing der geesten die tientallen jaren duurde.
De problemen met Cézanne kwamen voort uit de eigenaardigheid dat zijn werk niet gemeten kon worden met de toenmalige normen. Men kon hem niet thuisbrengen. Zulke problemen zijn er niet meer; er is geen kunst denkbaar die niet volgens enigerlei norm beoordeeld kan worden. De enige taboes die nog bestaan, liggen op moreel gebied. In Amerika is deswege de pc Art uitgevonden, Politiek Correcte Kunst, wat betekent dat zij door vrouwen, negers, Indianen, homoseksuelen of andere verdrukte bevolkingsgroepen moet zijn gemaakt. Deze pc Art ziet er net zo uit als de blanke mannelijke hetero-art die sinds jaar en dag onze tentoonstellingen vult. Erg interessant is dat alles niet.
Wel interessant is een ander taboe, namelijk dat op de ouderwetsheid. Wij hebben immers op school geleerd dat alle waarachtige kunst vernieuwend is. Als zij geen wegen wijst naar de toekomst, moet zij toch minstens oorspronkelijk zijn. En nu blijken er kunstenaars te bestaan die zich daar niets van aantrekken. In ons land heb je bijvoorbeeld Henk Helmantel, een schilder van stillevens en kerkinterieurs die meesters uit de 17de en 19de eeuw navolgt. Hij vervult een mooie rol als testcase.
Wat gebeurde er namelijk? Naar aanleiding van Helmantels expositie in het Singer Museum in 1990 wilde een journalist van De Telegraaf een stuk over hem schrijven. Maar dat mocht niet van zijn baas, de kunstredacteur. Over Helmantel kon in een fatsoenlijke krant niet geschreven worden, vond die.