en pogingen om het beleid van dergelijke regionale organen op elkaar af te stemmen aanzienlijk bemoeilijkt.
Om hier ordening aan te brengen zijn op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen door de provincies oorspronkelijk negenenvijftig en thans tweeënvijftig zogenaamde samenwerkingsgebieden vastgesteld, maar nóch het Rijk, nóch de gemeenten, nóch de provincies laten zich in de praktijk hierdoor sterk leiden. In gewone atlassen komt men al die gebiedsindelingen niet tegen, maar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een soort atlas met negentien verschillende indelingen van Nederland uitgegeven, de Gids gebiedsindelingen 1991, die nog verre van volledig is ook.
Niet alleen een te grote maar ook een te kleine bestuurlijke afstand is ongewenst. Het leidt tot rivaliteit tussen besturen en bemoeilijkt een relatie waarin de een de ander controleert. Dit inzicht is niet nieuw: toen België zich van Nederland afsplitste, werd de bestuurlijke afstand tussen het Rijk en de toen bestaande provincie Holland te klein en werd die provincie gesplitst. In de staatsstructuur van de Nederlandse Antillen is de afstand tussen de regering en het eilandbestuur van Curaçao veel te klein; dat verklaart een aantal van de bestuurlijke problemen die men daar heeft.
De geringe bestuurlijke afstand verklaart ook waarom het financieel toezicht van de provincies Noord- en Zuid-Holland op de drie grote steden zo weinig inhoudt. Het verklaart ook dat het Openbaar Lichaam Rijnmond gesneuveld is in competentiekwesties met de gemeente Rotterdam. Daarom wordt nu gewerkt aan een nieuw regionaal bestuur voor de Rotterdamse regio onder gelijktijdige opsplitsing van de gemeente Rotterdam. Het regionaal bestuur komt ook los te staan van de provincie Zuid-Holland omdat anders ten opzichte van die provincie de bestuurlijke afstand te klein zou zijn. Daarom krijgt het regionaal bestuur zelf de status van een provincie: de stadsprovincie Rotterdam. Men kiest zo voor drie binnenlandse bestuurslagen: de gemeenten (Schiedam, Capelle a/d IJssel, Hoek van Holland, Charlois en vijfentwintig andere), de provincie Rotterdam en de rijksoverheid.
De vraag is of het zich hier in andere delen van het land ook toe moet beperken. Wil men dan een optimale bestuurlijke afstand tussen de drie bestuurslagen, dan moet het aantal provincies ongeveer overeenkomen met het gemiddelde aantal gemeenten per provincie. Bij het huidige aantal gemeenten betekent dat zo'n vijfentwintig provincies. Opmerkelijk is dat dit getal exact overeenkomt met het aantal politieregio's, en bij benadering met het aantal rba's (achtentwintig). Sommige van deze regio's komen overeen met de kleinere provincies (Friesland, Groningen, Drenthe, Flevoland, Zeeland, bij de politie ook Utrecht), andere beslaan delen van provincies. Een dergelijke opsplitsing van ons land wordt door velen voorgestaan, het meest uitdrukkelijk door de Tweede-Kamerfractie van het cda. In een recent interview in Lokaal Bestuur van december 1993 kiest minister Dales daar ook voor, al vindt zij vijfentwintig te veel.
Daar staat tegenover dat de meeste provinciebesturen juist pleiten voor samenvoeging van provincies in plaats van opsplitsing. Tussen die provincies en de gemeenten zouden dan samenwerkingsverbanden van gemeenten moeten opereren. Anderen pleiten voor een drastische samenvoeging van gemeenten, waardoor zo'n zestig gemeenten over zouden blijven, die dan zelf deelgemeenten zouden kunnen instellen.
In beide gevallen zijn er in feite vier bestuurslagen. Houdt de onderste daarvan de schaal van de huidige gemeenten, dan is de bestuurlijke afstand optimaal wanneer Nederland zou gaan bestaan uit acht à negen provincies, die elk acht à negen samenwerkingsgebieden of gemeenten omvatten, in totaal dus zestig tot tachtig. Dit aantal ligt tussen aan de ene kant het oorspronkelijke aantal samenwerkingsgebieden en het aantal gemeenten dat de voorstanders van drastische gemeentelijke herindeling voor ogen staat, en aan de andere kant het aantal van circa honderd bestuurlijke eenheden waarin de gemeenten bij de sociale werkvoorziening samenwerken.
Sterk moet worden gevreesd dat een dergelijke situatie veel te onoverzichtelijk is en te veel competentieproblemen oproept, en daarom de afstand tussen burger en bestuur uiteindelijk alleen maar zal vergroten. Toch horen we van voorstanders van de Europese integratie voortdurend pleidooien om de Nederlandse provincies samen te voegen tot een beperkt aantal landsdelen. De vroegere eurocommissaris Frans Andriessen, tegenwoordig hoogleraar Europese integratie in Utrecht, houdt dergelijke pleidooien, onlangs nog in een interview met De Europese Gemeente.
Zijn redeneringen geven blijk van een merkwaardig soort Europese doublethink. Natuurlijk is het niet zo dat Europa een bestuurshervorming van een lidstaat eist. Maar... we moeten ons er wel rekenschap van geven dat Europa niet alleen zaken wil doen met de lidstaten maar ook met de regio's. ‘Een belangrijke drijfveer daarvoor is