ken is verlicht met gezellige, menselijke schemerlampjes. ‘Le silence éternel de ces espaces m'effraie.’ Jammer, het is toch heel bevrijdend om de blik eens op de sterrenhemel te richten.
Het vermenselijken van de kosmos kan bovendien leiden tot een onnodige moralisering van het hele bestaan.
Een kleuter - de kleuter die ik was, de kleuter die ik ken - kijkt met interesse en ontzag naar de geweldige graafmachine die de gemeente heeft laten aanrukken en die nu wroetend en zwenkend een plantgat maakt voor een nieuw boompje. Ik, sadder and wiser dan de kleuter, zie hetzelfde en denk ogenblikkelijk dingen als: er wordt daar met een kanon op een muis geschoten, wat een verspilling van materialen en energie. ‘De neiging om te oordelen is een ziekte van de geest,’ zegt György Konrád. Het is de geesteszwakte die voortkomt uit onvermogen tot afstand nemen, in dit geval afstand nemen van oordelen, die de waarneming leidt in plaats van andersom. Kan dat laatste wel, vraagt de filosoof. Misschien nooit helemaal, maar er is veel speelruimte tussen meteen met je oordeel klaarstaan en het zo lang mogelijk opschorten.
We moeten bij deze vorm van geesteszwakte niet alleen denken aan artikeleenendertigers en literatuurwetenschappelijke Centurion-tanks die de canon onder vuur nemen. Er zijn briljante en verlichte (zij het onvoldoende briljante en verlichte) intellectuelen wier oordeelklieren bij bepaalde verschijnselen onmiddellijk beginnen te werken. Nu de moraal als bron van verontwaardiging niet meer en vogue is, zijn taal en omgangsvormen geliefde terreinen geworden om naar uit te wijken. K.L. Poll heeft eens een lijst gemaakt van woorden die naar zijn smaak verboden moesten worden, andere literatoren hebben weer andere verbale bêtes noires. Nog weer andere geestelijke voormannen deklasseren je meteen als je verkeerde schoenen draagt, in een auto rijdt die niet kán, drie in plaats van twee of twee in plaats van drie sociale zoenen uitdeelt.
Nogmaals: helemaal zonder kan niet. De cultuur leeft van voorkeuren en afkeren, en het verbaast niet dat die zich bij een literator op woorden richten. Toch is het benauwend om al te erg in hun greep te komen. Je zou je dagelijks wat moeten oefenen in het nemen van afstand tot je waardeoordelen. Het blijkt een opluchting voor jezelf en voor je omgeving.
De noodzaak tot dat dagelijks oefenen neemt toe met de leeftijd. Voor je het weet ben je een norse oudere man of vrouw die de hele dag verbitterde kreetjes slaakt: dat is weer zo'n, als ik het niet dacht, natuurlijk moeten ze weer. U kent het type. Voor je het weet zit het in je.
En ten slotte leeft ook de kunst van het nemen van afstand, de afstand die de befaamde belangeloze aanschouwing mogelijk maakt. ‘Ik was tot tranen geroerd’ wordt wel als kwaliteitsargument aangevoerd, maar dat berust op een misverstand. De bakvis die tranen met tuiten huilt om Joop ter Heul is met zichzelf bezig, niet met literatuur. Vooral een film kan de traanklieren prikkelen, zelfs terwijl je beseft een draak voor je te hebben. In de bioscoop spant alles samen om de kritische distantie uit te schakelen: de duisternis in de zaal, de grootte van de beelden, de gelijktijdige aanval op oog en oor, en natuurlijk de normale artistieke trucjes die de maker gebruikt om de toeschouwer te overdonderen.
Maar al proberen kunstenaars enerzijds ons heel na te komen, ze gebruiken weer andere trucjes om al te gemakkelijke identificatie te voorkomen. Shakespeare laat narren, doodgravers of mechanics opdraven om bloedstollende tragedies te doorschieten met boert en scherts. Je ervaart het niet als hinderlijke onderbrekingen, zomin als je hinderlijk wordt afgeleid door de op z'n hoofd krabbende trombonist in het hartverscheurende Adagietto van de vijfde van Mahler. (Daar zitten geen trombones in, zegt u? Inderdaad, daarom zit de trombonist zich juist te krabben.) De opera levert legio voorbeelden. In het kwintet ‘Di scrivermi ogni giorno’ uit Cosi fan tutte nemen de vier geliefden (voor de helft diepbedroefd) afscheid van elkaar, op muziek die tot de categorie hemels behoort. Tegelijk zingt don Alfonso, die de hele komedie op touw heeft gezet: ‘Lo crepo se non rido’ (Ik lach me een ongeluk), een element dat volstrekt vreemd is aan de gevoelens die door de rest van de muziek worden uitgedrukt. Mozart spot met de zo treffend door hemzelf uitgebeelde gevoelens. De rillingen van zaligheid die de bovenste vier notenbalken over mijn rug laten lopen, worden niet minder zalig door wat er op de vijfde balk gebeurt, integendeel. Dit soort dingen maakt dat goede kunst lichter is dan zogenaamd lichte kunst; hoe loodzwaar is met name de meeste lichte muziek.
Als de afstand van het ik naar een andere persoon of naar een zaak moet worden overbrugd, kun je twee dingen doen: het andere naar je toe halen of erheen gaan. Je kunt het heelal verkleinen tot je huiskamer, maar op weg gaan is avontuurlijker en verruimt de geest. Tat twam asi!