Krankzinnig
Hennie Bekker
Bijna krankzinnig loop ik door straten.
Men mijdt mij. Ik ben gek.
Sloffig wankel ik door stof. Gooi een herhalingsrecept dat mijn gekheid moet voorkomen in het administratiepotje en vergis me twee dagen in Koninginnedag.
Ik heb een prijsje in de giroloterij en wist niet eens dat ik daar aan meedeed.
Mensen raden aan in de zon te gaan zitten.
Er rijdt een ambulance door de straat. Ze komen me halen.
In mijn leren pak zeem ik deuren. Wanneer je bijna gek bent, moet je er mooi uitzien. Dat geeft zelfvertrouwen.
Buurman ziet vijftien keer per dag geesten.
‘We willen de mensen zo lang mogelijk in eigen omgeving houden.’
‘Mantelhulp’ noemen ze dat bij de riagg.
Kinderen kunnen niet komen, omdat ze geen tramgeld hebben.
Man wil rijk worden.
Een moeder, mijn moeder, zit in een huis vol herinneringen aan hen die niet meer zijn en is treurig.
Het is een gekkenhuis in de Sneeuwklokjesstraat.
Men gooit vuilniszakken, grof vuil en kapotte accu's in parken en tuinen.
Bomen worden zonder toestemming omgezaagd.
Ik maak me kwaad en krijg hartkloppingen.
Geest en lichaam zijn nu onwel.
Ik bel haar die treurig is af. Durf niet in de trein.
Zelfs eten koken doe ik niet.
Ik die altijd pannen vol verrassingen maak.
Alleen thuis is het veilig. Zelfs wanneer de vlam in de pan slaat.
Het geeft niet de adrenaline die men bij een bijna-ongeluk krijgt. Moe zet ik verkoolde resten buiten. Ga op de bank liggen en word twee uur later huilend wakker.
Als er nog maar ergens Melleril ligt. Als er in godsnaam nog maar ergens Melleril ligt.
Ik vind er twee in een oude tas. Ze zijn bijna gesmolten.
Gelukkig ik hoef niet naar de apotheek vandaag.