Hollands Maandblad. Jaargang 1993 (542-553)
(1993)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Over niet-koloniale en koloniale studies, weg met Milton, de filosofie moet terug, de theologen zijn welkom, maar natuurlijk: weg met de neerlandici!
| |
Weg met het kolonialismeIn de onbezorgde jaren na onze bevrijding bloeiden de studies Spaans, Portugees, Slavisch en Chinees hier te lande op. Daar was een reden voor: ze konden het zelf niet zo goed in Spanje, Portugal, de Sovjet-Unie en China. Want er heersten daar regimes die de vrije meningsuiting tegenhielden of alles naar de maatstaf van een domme literatuurtheorie beoordeelden, dus hier lag voor onze hispanisten, slavisten en sinologen een Gouden Kans. De hispanisten schreven dus een literatuurgeschiedenis waarin linkse schrijvers - echte antifascisten - ook goede schrijvers waren, en de slavisten vulden de hispanisten aan door omgekeerd alleen rechtse, althans anticommunistische schrijvers volop te waarderen. Nu is hun bijstand niet meer nodig, hun rol is uitgespeeld. Dat geldt ook voor de sinologen; in Taiwan doen ze het allang beter, je komt daar als Nederlands geleerde niet echt aan bod. | |
[pagina 41]
| |
Maar dat wil niet zeggen dat, wat het Oosten betreft, de westerse filologie niet op sommige vakgebieden toch een voorsprong heeft door een grotere objectiviteit en een nauwkeuriger bronnenonderzoek. Zolang de Arabieren de Encyclopédie de l'islam een westers boek vinden, blijft de arabistiek bij ons als koloniale studie van belang, op voorwaarde dat de westerse oriëntalisten de contacten met de moslims tot het hoogst noodzakelijke beperken, net zoals toneelrecensenten niet met acteurs omgaan, en literaire critici eigenlijk geen auteurs zouden mogen kennen. Want contact betekent censuur bij die lui, in nationalistische of fundamentalistische zin. | |
De filosofie terugVroeger heette de letterenfaculteit Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, en in de jaren zestig - net op het moment dat de Angelsaksische filosofen erachter kwamen dat de kantiaanse pretentie, als zou de wijsbegeerte de wetenschappen funderen, zelf geen fundament had - meenden de Nederlandse filosofen dat het tijd werd zich af te zonderen in een Centrale Interfaculteit, die de onkritische lieden in andere faculteiten moest vertellen wat wetenschappelijk was of niet, wat waarheid was, hoe je over het schone en verhevene moest spreken; ja, ze hebben in de jaren zeventig met de gedachte gespeeld in alle faculteiten ethische commissarissen aan te stellen, die uit zouden maken wat volgens hen maatschappelijk relevant was of niet. Bij de cultuurloze medici is hun dat gelukt. Die late bekering van de wollige filosofen tot harde analytici laat zien dat de Nederlandse filosofie import is, net als de literatuur. Ze kunnen heel snel modes volgen: nu eens is het Sartre, dan weer Lacan, dan weer Wittgenstein, dan weer Lyotard (en toch is het postmodernisme ons zonder debat voorbijgegaan) en nu is Rorty aan de beurt. Onze professoren zijn dan altijd dertig tot veertig jaar achter. Neem maar Rorty. Hij is in 1931 geboren, liep als student in de jaren vijftig college bij de logisch-positivisten Carnap en Hempel, maar hij zat zo dicht bij het vuur van Quine dat hij tijdens zijn studietijd al twijfelde aan de eeuwige waarheden die de analytische filosofie zocht. Hij werd in 1961 professor en in 1967 beroemd in Amerika en sinds 1990 in Nederland, door zijn pragmatische ideeën. Die van veertig jaar geleden. De moderne Nederlandse filosofie is vulgarisatie van buitenlandse denkbeelden, zij komt neer op journalistiek. Dat neemt niet weg dat dergelijke journalisten wetenschappelijk opgeleid dienen te worden in de geschiedenis van hun vak. Maar die speelt zich in hoofdzaak af in het Grieks en het Latijn. We beginnen dus weer met Latijn en Grieks, en de filosofen snellen terug naar de Faculteit der Letteren. Hetzelfde geldt voor de theologen, die pas na een gedegen opleiding aan de letterenfaculteit in de kerkvaders, in Thomas van Aquino, Calvijn, Gomarus, Arminius en Episcopius, de blijde boodschap kunnen leren verspreiden dankzij een aparte beroepsopleiding. | |
Weg met de neerlandiciNu ik het over dominees heb, die neerlandici! Ze zijn nogal enthousiast over de slordige verzen en het lelijke proza van de Tachtigers. De domineespoëzie van daarvoor vinden ze maar niets. Ik ook niet, ik blaakte indertijd dan ook niet zodanig van vaderlandsliefde dat ik speciaal Nederlandse literatuur wilde studeren. Maar de docenten en studenten zijn er nu eenmaal. Ik zie niet in waarom je van Nicolaas Beets en Abraham Des Amorie van der Hoeven alleen hun verzonnen of rijmende uitingen zou moeten lezen. Misschien zijn hun preken interessanter? Maar zodra je daaraan begint, moet je de hulp inroepen van de nu weer in dezelfde faculteit opgenomen theologen. Ze beginnen je alle twijfels en vaste gevoelens uit te leggen van de mannen en vrouwen van het reveil. Lees al die preken en beschouwingen, de Stichtelijke Uren van Beets maar eens. Ze staan al bij elkaar in het stoffige Reveil Archief in de Amsterdamse ub en als je de boeken leest van de geleerde conservator ervan, Elisabeth Kluit, dan gaat een wereld voor je open; dan valt opeens alles op zijn plaats. De neerlandici zijn ook hiervoor niet opgeleid.Ga naar eind3. Een rasechte roddelzuchtige neerlandicus, R. Nieuwenhuys, gaf de prachtige preken van François Haverschmidt (die kennen ze als Piet Paaltjens) uit in ingekorte vorm om ze op egodocumenten over zijn zelfmoordneigingen te doen lijken.Ga naar eind4. Arme neerlandici, ze zijn voor geen onderdeel van hun amorfe vak ('t Is de taal die hen bindt) opgeleid, en ze tuimelen dan ook van fout op fout zonder het te merken, als het Latijn is, als het theologie is, en in plaats daarvan lenen ze tweedehandse buitenlandse waar; nu eens The romantic imagination, dan weer The mirror and the lamp; boeken die ze niet echt kunnen beoordelen, want ook van Engelse ideeën hebben ze geen verstand. Want ze sluiten ogen en oren voor | |
[pagina 42]
| |
hun eigen erfgoed. En dat moet je in de eerste plaats zoeken bij een elite die in het Latijn schreef, sinds Agricola en Erasmus tot na 1800: gedichten, academische oraties aan alle faculteiten, theologische, filosofische, juridische verhandelingen, filologische edities met commentaar. De literatuur in het Latijn hoort tot de Nederlandse literatuur, of algemener gezegd: door Nederlanders geschreven teksten in het Latijn horen tot de Nederlandse cultuur. De eentaligheid van de neerlandici berust op onwetendheid, niet alleen veroorzaakt door een gebrek aan kennis van het Latijn maar ook door een gebrek aan inzicht in de behoorlijke opzet van een op filologie gebaseerde studierichting; zoals de klassieke talen, of de naar het voorbeeld daarvan ingerichte indologie, sinologie, arabistiek. Geen classicus bestudeert ooit louter Latijnse of Griekse literatuur of beperkt zich nota bene tot verzonnen en onoprechte teksten. Het studieprogramma klassieke talen omvat vanouds filosofie, geschiedenis, staatsinstellingen en recht, archeologie, inscripties, numismatiek, en men bestudeert dus filosofische, historische, juridische teksten, en brieven net zo goed als inscripties, in het Grieks net zo goed als in het Latijn. De vroeg-christelijke literatuur is er ook een onderdeel van, en men bestudeert de kerkvaders met gelijke ijver, of ze nu in het Latijn of in het Grieks hebben geschreven. De literaire, dus academisch gevormde elite was in Nederland tot circa 1820 tweetalig en zag daar geen conflict in. Het grote gewicht van het Latijn, ook van de poëzie in het Latijn, is net zo Nederlands als het voortduren van het humanisme. |
|