scholing, zelfs in maatschappelijke rangorde dalen. De terugloop in het lager beroepsonderwijs heeft inmiddels dramatische vormen aangenomen. Ouders en kinderen kiezen kennelijk niet voor werk maar voor (vermeende) posities op de maatschappelijke ladder. Het besef van maatschappelijke ongelijkheid is groeiende.
Een gevolg van het feit dat steeds meer mensen gaan studeren is niet alleen dat de mensen zonder opleiding verder achterop raken maar ook dat het diploma geen garantie meer biedt voor een succesvolle loopbaan. In het jaar 2000 zijn er in Nederland naar verwachting een half miljoen academici. Die kunnen natuurlijk niet allemaal rekenen op kaderposities. Nu al zie je de daling van het niveau waarop afgestudeerden werkzaam zijn. Juristes als secretaresse, bedrijfseconomen als verkoper, neerlandici als reisleiders zijn geen uitzondering meer. Studenten die posities willen bereiken die traditioneel voor academici bestemd leken moeten zich van hun medestudenten gaan onderscheiden. Ouders uit de betere milieus of die zelf gestudeerd hebben, doen er alles aan om hun kinderen een voorsprong te geven op al die andere studenten, bijvoorbeeld door ze een tijd naar het buitenland te sturen, of naar een dure, exclusieve school. Diezelfde ouders hoor je ook klagen over het tempo waarin de kinderen nu moeten studeren. Er zou geen tijd meer overblijven voor het verenigingsleven, waarin je zoveel praktische ervaring voor de maatschappij kunt opdoen, en vooral: nuttige contacten leggen. Die klacht gaat overigens niet op want de studentencorpora bloeien als nooit tevoren en er heerst een agressieve botheid die alles uit het verleden overtreft.
We zien dus dat bij een grotere verspreiding van het onderwijs de traditionele maatschappelijke verschillen weer sterker op de voorgrond komen te staan. Wanneer een opleiding niet meer voldoende is om je te onderscheiden van de grote massa moet het accent komen te liggen op de vanouds vertrouwde klassekenmerken: de manier van spreken, het uiterlijk, de omgangsvormen, het gevoel voor verhoudingen, de conventies van goede smaak. Deze sociale vaardigheden die direct herkenbaar zijn, en onvervreemdbaar bij een bepaalde klasse horen, zijn niet in het scholaire onderwijs te verwerven en gaan, naast de vanzelfsprekende inhoudelijke deskundigheid, iemands succes in de hogere regionen van de arbeidsmarkt bepalen. Korter gezegd: je moet dus wel een goed jurist, econoom of ingenieur zijn, maar daarna gaat vooral de kennis van de regels van het spel meetellen.
De beste posities op de arbeidsmarkt zijn weggelegd voor afgestudeerden met een technische, een natuur-wetenschappelijke of financieel-economische deskundigheid. Deze disciplines, vooral de eerste twee, worden relatief weinig gekozen door de studenten, waarschijnlijk omdat ze te moeilijk zijn. Steeds meer studenten kiezen voor vage vakken als psychologie, communicatiekunde of management. Of zij met die kennis straks een goede positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven zal vooral afhangen van de sociale vaardigheden die zij in de strijd kunnen werpen. ‘Je moet jezelf kunnen verkopen en je weten te presenteren,’ hoor je al die studenten zeggen. Daardoor zullen we in het actieve maatschappelijke en economische leven steeds vaker een bepaald slag mensen tegenkomen. Je zou kunnen spreken van de opgefokte generatie: mensen die nadrukkelijk bezig zijn de rol te spelen die bij hun positie op de arbeidsmarkt past. Mogelijk kan dat geforceerde en onechte gedrag de opkomst verklaren van moderne neuroses als anorexia en depressie.
In ieder geval gaan mensen ter versterking van hun positie op de arbeidsmarkt steeds meer sociaal wenselijk gedrag vertonen. Contacten leggen, het opbouwen van relatienetwerken, je gezicht laten zien, publiciteit en p.r., kortom ‘je verkopen en presenteren’ werken conformisme in de hand. Dat groeiend conformisme tref je niet alleen aan bij personen maar ook bij grote organisaties. De vraag naar professionele medewerkers voor communicatie, voorlichting en p.r. wijst op de behoefte van grote bedrijven en overheidsinstellingen om de informatie zoveel mogelijk te controleren. Elk uitgaand bericht moet ter goedkeuring aan verschillende functionarissen worden voorgelegd. Voorlichters moeten in de eerste plaats verhinderen dat er individuele, niet officieel bevestigde meningen in de circulatie komen. De bezigheden in die zogenaamde creatieve beroepen als tekstschrijver en communicatieconsulent bestaan voornamelijk uit het checken en nog eens checken van de informatie met de klant. In dit uitbreidende netwerk van commerciële dienstverlening - het enige gebied op de arbeidsmarkt dat voor al die niet technisch gekwalificeerde hoger opgeleiden overblijft - is er van vrijheid in woord en gedachte geen sprake. Elk woord wordt getoetst aan het economisch belang. Vandaar dat we bij al die jongens en meisjes die ‘zich kunnen verkopen en weten te presenteren’ een gedachteloosheid en aanpas-