Het misverstand van de ondernemende overheid
A.H.G. Rinnooy Kan
Wat willen wij van de overheid? Meer voor minder: kwaliteit voor minder geld, en dat beide van ganser harte. Minder geld: een al te grote geldstroom loopt nu al via de ambtenarij, en hoe nobel ook de intenties achter de uiteindelijke besteding, het moet toch eerst ergens verdiend worden met eerlijke arbeid. En meer kwaliteit: bureaucratie roept voor veel Nederlanders niet zozeer een beeld op van corruptie en machtsmisbruik als wel van arrogantie en onverschilligheid. Een dubbele reden voor ontevredenheid over de overheid, kortom.
Meer voor minder - het is makkelijk gezegd, maar moeilijk gedaan. De grootte van de geldstroom door de publieke sector lijkt bijna niet ingedamd te kunnen worden. Deskundigen beweren dat dit komt door het gebrek aan respect dat de publieke sector toont voor de uitkomst van marktprocessen. Maar diezelfde deskundigen weten dat de markt niet onbeperkt met zich laat spotten: de Europese crisis van dit moment is de vooraankondiging van een grote afrekening. Goedschiks of kwaadschiks, vroeger of later, de publieke sector zal het oordeel van de markt niet kunnen blijven ontwijken. Die confrontatie wordt door velen echter niet alleen gezien als een aanloop naar een kleinere overheid, maar ook naar een anders functionerende overheid: alerter, slagvaardiger, klantvriendelijker.
Wie kan ertegen zijn dat zowel de eerste als de tweede ontevredenheid over de overheid wordt weggenomen? En wie kan er bezwaar tegen hebben als de voorstanders van een dergelijke ontwikkeling alle gewenste eigenschappen van die nieuwe publieke sector samenvatten onder het epitheton ornans van de private sector, en spreken van een ‘ondernemende overheid’? Ziedaar de tijdgeest van overmorgen in een notedop; en toch dreigt hier een ernstig misverstand.
Het is een ernstig en een fundamenteel misverstand. In wezen gaat het hier om de bescherming van een publieke moraal, die juist door een gereduceerde overheid met zorg gediend moet worden, en die in een aantal opzichten haaks staat op de moraal van de ondernemendheid. Kern-ingrediënten van die publieke moraal zijn begrippen als voorspelbaarheid, rechtvaardigheid, soberheid, gelijkheid en solidariteit: stuk voor stuk kwaliteiten die noch automatisch door de markt afgedwongen plegen te worden noch automatisch gewaardeerd.
Hebben wij eigenlijk wel behoefte aan een alertere overheid? Welzeker niet, als dat een overheid is die met alle winden meewaait en die zich op sleeptouw laat nemen door elke nieuwe modegril of gekte. Hebben wij wel behoefte aan een slagvaardiger overheid? Nee, als dat een automatische rode loper uitrolt voor elke nieuwe minderheidsgroepering met een probleem en een p.r.-budget. En hebben wij wel behoefte aan een klantvriendelijker overheid? Wie de discussies over de sociale zekerheid volgt, zal weinig moeite hebben ook die laatste vraag met een hartstochtelijk ‘nee’ te beantwoorden.
Juist een overheid die door de markt teruggedrongen wordt naar haar kerntaken, moet zich in de uitoefening van die kerntaken onafhankelijk van de markt durven opstellen. De metafoor van de ondernemende overheid, hoe goed bedoeld en hoe ontwapenend ook, roept al te gemakkelijk het beeld op van de overheid als onderneming. De overheid is in de uitoefening van die kerntaken geen onderneming. De doelstellingen van een onderneming - winst, continuïteit, marktaandeel - zijn voor de overheid volstrekt irrelevant. Een land dat door ondernemende ambtenaren wordt bestuurd, solliciteert naar een angstaanjagende mix van Oosteuropese en Zuidamerikaanse tradities.
Geen ondernemende ambtenaren dus, maar een kleine, strenge, sobere elite, Plato's filosofen in een - liefst niet al te - modern jasje. Het is een oude traditie om de bewaking van de publieke moraal toe te vertrouwen aan een aparte kaste: ridders, priesters, soldaten. Ooit vormden de ambtenaren zo'n kaste, met tradities die overgingen van vader op (schoon)zoon, en met het bijbehorend dédain voor handelslui en fabrikanten. Zó hoeft het natuurlijk niet. Maar er is iets te