vertrek. Dat is geen goed teken. Trudy zet een citron presssé voor mijn neus.
‘Leuk is het hier geworden,’ merk ik op.
‘Jawel hè? Ik wip even naar boven om Ernst te waarschuwen.’
Ja, je moest hem maar eens waarschuwen. Wekken uit de dood, lijkt me eerder. Ik volg haar gestalte de trap op. Ik herinner me die gespierde benen. In Holland waren ze zo wit. Van boven kondigt een hartverscheurend hoestsalvo aan dat de reanimatie gelukt is. De hoest weet van geen ophouden. Trudy's benen, die weer in het trapgat verschijnen, doen een schuifelende verontschuldiging. Ze wacht met afdalen. Ze lokt de hoest naar beneden. Ernst is uitbundig als altijd.
‘Vriend!’ schreeuwt hij nog voor zijn mollige lichaam op breekbare, witte onderbeentjes een voet op de trap zet. En hij hoest nog eens. Zijn hele lijf brult het uit. Het lijkt of hij al rochelend en schrapend van de trap af stuitert. Ik ben net op tijd, gaat het door me heen, wanneer hij me ruw omarmt. Onzin natuurlijk, maar ik denk het wel.
‘Vriend! Kerel!’ mompelt hij tegen mijn sleutelbeen. Net op tijd. Zijn blauwe ogen dommelen in een hangmat van vuurrood weefsel. Hij is koortsig en voelt klam aan. Uit elke porie van zijn Hollandse vel wasemt de alcohol. De dranklucht is om te snijden en lavendel wordt een vage herinnering.
‘Je hebt de bodem bezocht,’ zeg ik. Ik probeer het niet verwijtend te laten klinken. Hij blijft me omarmen en knikt in mijn schouder. Nu zouden hem zelfs de muren beschuldigen, de plavuizen op de vloer, het dak boven zijn hoofd, Maria's brede rug. Trudy frunnikt aan de knoop in haar T-shirt en kijkt me boos aan.
‘Hoe lang?’ vraag ik.
‘Drie dagen.’
‘Hoe vaak?’
‘De laatste keer was een halfjaar geleden.’
Trudy knikt dat hij niet liegt. Vandaag liegt Ernst niet over zijn bodemonderzoek.
‘En jijzelf?’ vraagt Trudy met iets uitdagends in haar stem.
‘Geen smetten na Petten,’ zeg ik leuk. Ik ben er trots op ook. Mijn rijbewijs terug, mijn oude baan, aardig wonen en op vrijdagavond de schaakclub, waar mijn zetten trillen maar niettemin amok maken in de zwarte stelling. Alleen met vrouwen blijft het griepen. Een onbesuisd dame-offer, denk ik terwijl ik Trudy aankijk.
‘We gaan aan de koffie!’ zegt Ernst snuivend.
‘Ja,’ zegt Trudy.
Ernst en de spiritualiën. Hij staart naar de koffie in zijn mok. De naverbranding van vluchtige stoffen is nog gaande in zijn lijf. Hij rilt. Ik ken dat rillen. Je bestrijdt er het kokhalzen mee, al gaat je kop er erg van bonken. Er kruipt stapvoets een begrafenisstoet omhoog langs het lage keukenraam van nummer 4, Montée de Cimetière. Het is woensdag, maar met deze hitte kan geen teraardebestelling wachten. De motor van de lijkwagen moet overtoeren maken om de klim te volbrengen. Deftig klinkt het allang niet meer, je hoort eerder wanhoop in de gierende uithalen. Waarom moet aan een laatste rustplaats zo'n moeizame klim vooraf gaan? Omdat je dan pas echt in de hemel belandt. Ik herinner me twee afbeeldingen van vroeger. Canonieke kleurplaatjes uit de catechismus. Naar de hel voerde een smetteloze tweebaansasfaltweg. Luxe Amerikaanse wagens scheurden er om het hardst. Een onooglijk bergpaadje, overwoekerd door doornig struweel, haast onbegaanbaar, bracht de doorzetter voor de hemelpoort.
Aan het keukenraam sloft het voetvolk van de stoet voorbij. Hoog werkmansschoeisel met ijzerbeslag, afgetrapte bergschoenen, pronte damesmuiltjes op een stevig hakje, een paar zwetende pantoffels. Door de mazen in de vliegenhor wolkt geel stof de keuken binnen en Trudy sluit gehaast het raam. Op de keukentafel trillen de koffiekoppen. Ernst kijkt me aan met oogjes die zijn gepekeld in traanvocht. Hoe heeft het allemaal zo kunnen lopen? Vriend. Kerel. Ik bedenk me dat de omstandigheden werkelijk te gek voor woorden zijn.
‘Wie gaat er dan ook uitgerekend aan de toegangsweg van een kerkhof wonen?’ vraag ik.
‘Er werd ons verteld dat het kerkje boven op de heuvel nog slechts een bezienswaardigheid was. De begraafplaats zou niet meer gebruikt worden.’
‘Weet je wel dat je woont op de kalkresten van veertig, vijftig generaties lavendelboeren? Dat hele kerkhof siepelt met de jaren gestaag naar diepere bodemlagen. Het zou me niks verwonderen wanneer je hier met de verbouwing complete gezinnen hebt weggestoft.’
‘Het idee,’ lacht Trudy nerveus.
Ernst moet er niks om lachen. Hij is zich van de zuurgraad van mijn opmerking pijnlijk bewust. We zwijgen en drinken koffie.
Zijn hele leven draait om bodemkundig onderzoek en begraven. In Petten, waar we een kamer deelden, vertelde hij me eens dat zijn adem, na een afdaling in de diepten met een tierende wijngeest, rook naar de bijkeuken uit het ouderlijk huis. De familie Lievenstroo had een begrafenisonderneming. Lievenstroo Uitvaarten in Deventer. Een