bruingevacht hondje. Voortdurend schudde de vrouw haar hoofd tegen het dier, dat zich met spartelende pootjes en een wanhopige blik uit haar greep trachtte te ontworstelen. Hij huilt, besefte ik. Voor het eerst die dag voelde ik een keeldichtknijpend iets, droefheid misschien.
Intussen legde de vrouw de hoorn met een kwaad gezicht op een geopend telefoonboek, weifelde, pakte de hoorn weer op en sloeg er het hondje twee-, driemaal mee tegen zijn smalle snuit. Daarna vervolgde ze haar telefoongesprek.
De tramchauffeur riep om dat we mochten uitstappen.
‘Wat doen we?’ vroeg Karl. We hadden ons geposteerd in een tramhuisje waarvan het dak zich bij elke windvlaag even oplichtte.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Wachten...’
‘Waar moet je heen, Tiesje?’
‘Het station...’
‘Ach, je woont niet in Amsterdam?’
‘Nee,’ loog ik. Ik kon immers moeilijk beginnen over de kraam naast de tijdschriftenkiosk die als enige in de stad Luckies verkoopt, een mierzoete cake met chocoladecrèmevulling waarmee ik een levenslange band heb. Luckies. Zo dadelijk zou ik er vier bestellen, of nee, misschien maar liever acht. Ik zou ze laten inpakken ‘voor een feestje’.
‘Mmm,’ mompelde Karl. ‘Weet je wat? Ik denk dat ik nog een eindje met je meereis. Ik moet toevallig ook nog even die kant op. Voor mijn foto's... Trouwens, wat ik je nog aldoor wilde vragen... Ik probeer me een beeld van je te vormen, begrijp je... Heb je eigenlijk een vriend?’ Hij knikte heel ernstig. ‘Vast een geile knaap, niet?’
Naast ons viel een gesprek stil over de voor- en nadelen van een conducteur in de tram.
‘Ik heb geen vriend,’ mompelde ik.
‘Oh gelukkig,’ zei Karl haastig, ‘ik ook niet. Ik moet er niet aan denken...’ Hij rilde. ‘Aha, eindelijk...’ Een bus met boven de voorruit een verlicht bordje tramdienst kwam bij onze halte aarzelend tot stilstand.
‘Laten we even wat gaan drinken, meisje,’ stelde hij voor toen we op het Stationsplein uitstapten.
‘Ik moet de trein halen,’ mompelde ik. Op de klok in de hal zag ik dat mijn kans vandaag Luckies te smaken over iets minder dan achttien minuten zou zijn verkeken.
Hij glimlachte. ‘Dan neem je de volgende. Kom...’ Hij kneep zachtjes in mijn elleboog. Even later zat ik tegenover hem aan een plastic formica tafeltje in de restauratie kleine hapjes te lepelen uit een kopje te zoute tomatensoep.
‘Ik heb je nog steeds niet gevraagd hoe je de begrafenis vond,’ zei Karl, terwijl hij onrustig over zijn stoel heen en weer schoof. ‘Ontmoedigend, nietwaar?’ Zijn schichtige ogen sperden zich een moment wijd open. ‘Ontmoedigend...’ Nadrukkelijk sprak hij de lettergrepen één voor één uit.
Ik tuurde op mijn horloge. Nog tien minuten. ‘Weet u,’ zei ik zachtjes, ‘zojuist ben ik naar de begrafenis geweest van iemand om wie ik veel gaf. Misschien begrijpt u...’
‘Je,’ onderbrak Karl me. ‘Je. Geen u.’
‘Misschien begrijpt u dat ik behoefte heb aan rust,’ sprak ik met stemverheffing. ‘En als u een vacature heeft voor een buddy, ben ik niet geïnteresseerd...’
‘Uitstekend,’ mompelde Karl met vreemd lege ogen. ‘Het spijt me, meisje. Neem me niet kwalijk.’
Abrupt stond hij op en verliet zacht neuriënd de restauratie.
Ik bestelde koffie. Minutenlang tikte ik met het lepeltje tegen mijn voortanden, tot een mevrouw in bontjas aan een nabijgelegen tafeltje vroeg of ik daarmee wilde ophouden.
Midden in de hal, met om me heen een vloedgolf van reizigers, hield ik halt om naar de stationsklok te turen. Over vier minuten zou de patisserie sluiten. Neem een besluit, dacht ik. Koop die verdomde Luckies of maak dat je wegkomt... De minuten schokten voorbij. Ik bleef staan, tien minuten, een kwartier. Nauwgezet begon ik met het afspeuren van de perrons, de gangen, zij-ingangen, de boekwinkeltjes...
Karl slenterde rond de pasfotoautomaat heen en weer. Af en toe bukte hij zich en raapte iets op van de tegelvloer, snippers papier, zo te zien.
‘Hallo,’ zei ik zachtjes.
‘Donder op,’ riep hij luid. En vervolgde meteen daarna op zachte toon: ‘Hallo, dag, trein gemist?’
Van dichtbij zag hij er koortsig uit.
‘Wat bent u aan het doen?’ vroeg ik nerveus.
Zwijgend overhandigde hij me een strookje met vier identieke foto's van een oude man die zijn ogen vol angst hield opengesperd. ‘Gruwelijk niet?’ mompelde hij goedkeurend. ‘Jaja, ik heb er thuis nog meer. Albums vol. Misschien heb je wel eens zin om ze te komen inkijken... Op de een of andere manier maken ze een mens vrolijk...’
‘Ohoh...’ fluisterde hij eensklaps.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Het is weer zover...’