ture gedisponeerd (‘al te veel lawaai verdragen we niet’) zonder dat we daardoor gedwongen zijn een naturalistische ethiek te aanvaarden. Terughoudendheid in het produceren van lawaai hoeft niet ontleend te worden aan een of andere evolutionaire bestemming. Het aanwenden van een evolutionaire bestemming is een cultureel verworven handigheidje.
Ethische maar ook esthetische waarden zijn subjectief, maar waarom zou in de uitwisseling daarvan een zekere consensus ons niet kunnen aantrekken, juist omdat die consensus ons in ons subjectief oordeel sterkt. We kunnen die consensus ook tot onze verrassing ontdekken. Meer is niet nodig.
Het probleem van Bertrand Russell is al grotendeels opgelost wanneer men bedenkt dat niet alleen hij maar ook u en ik ‘wanton cruelty’ verkeerd vinden. Die eensgezindheid hoeft niet gegrondvest te worden voordat zij effectief is. Er is geen objectieve grondslag en daarmee gelukkig ook geen dictaat. Vergelijk voor de aardigheid eens Russells treurnis dat er geen objectieve grondslag is voor de ervaren schoonheid van de muziek van Schubert. Dat is toch ook geen probleem? Lievers zegt dat hij Russell kan helpen. Zijn idee is: ‘Willekeurige wreedheid is slecht omdat wij willekeurige wreedheid als slecht ervaren, en wij ervaren willekeurige wreedheid als slecht, omdat willekeurige wreedheid slecht is.’ Maar bedenk dat hieruit logisch volgt dat willekeurige wreedheid slecht is omdat willekeurige wreedheid slecht is. Daarmee zou de moraal berusten op een zinledige tautologie. Waarbij niet eens gezegd is dat wij ons over die tautologie mogen verheugen. Ik zie in deze verankering van de moraal geen verbetering van mijn stelling. Maar aldus is er ook volgens Lievers nog steeds geen ‘ware moraal’. Die zal toch, zoals ik al zei, vorm moeten krijgen door het uitwisselen van ervaringen zonder dat zij daardoor ooit met enige zekerheid ‘waar’ wordt. Lievers zegt dat we erover kunnen praten, met een buurman, met een allochtoon, met de vorige en de komende generatie. Ja, dat heb ik nooit ontkend. Mogelijk brengt dat ons ooit tot de zwakke variant van universalisme.
Tot slot blijk ik mij de stelling van Multatuli te moeten aantrekken dat het de roeping van de mens is mens te zijn. Stel dat iemand op empirische gronden aantoont dat menszijn moorddadig zijn is. Dan kan men dat op empirische gronden weer proberen te bestrijden, maar als dat niet lukt, dan hangen wij. Want dan zouden wij dat tot roeping moeten verheffen. Ik zou zeggen: wees blij dat de mens geen roeping heeft.