| |
| |
| |
Het oude grensgebied
Plekken en resten van Romaans Catalonië
Kees Bakker
Sinds een al lang weer verdwenen onderneming er bomen overheen begon te hijsen om er aan de andere kant papier van te maken, loopt er een makkelijk begaanbaar pad naar de Port de Salau. Door de pas, een zadel tussen pieken van 2250 meter die enkele tientallen miljoenen jaren geleden uit het binnenste van de aarde omhoog werden gewrongen, blaast een ijzige wind wolken mist het dal van de Noguera Pallaresa in. De gebouwen, waar ooit de houtvesters bij de haard zaten, zijn tot op de draad afgekloven. In een koude plooi heeft zich nog wat oude sneeuw gehandhaafd, een ingedikte en met een zwartig waas overdekte klont.
| |
Esterri d'Aneu
De oudste inwoners van het nabij gelegen Esterri d'Aneu, nu een aanlooppunt voor sportieve wandelaars maar toen door armoe geplaagd, herinneren zich de pas van hun voettochten, een mensenleven geleden, op zoek naar werk aan de andere kant, in Frankrijk. Op een donkere nacht iets minder lang geleden, in het najaar van 1944, slopen vijfentwintig guerrilla's erover Catalonië binnen. Ze waren hulptroepen van een bevrijdingslegertje dat zich een vallei verder had genesteld. Beneden moesten de strijders langs de resten van het oude kasteel, ooit de zomerresidentie van de graven van de Pallars, totdat de laatste, graaf Hug Ramon iii, in 1491 het veld had moeten ruimen om aan de andere kant van de pas een leven als dolende ridder tegemoet te gaan.
Vanuit de onlangs opgegraven mitrailleursnesten, door Franco's soldaten in de kasteelruïne gebouwd, werden de republikeinse ballingen die in den vreemde vijf jaar op wraak hadden gezonnen in een tijd van uren in elkaar geschoten. Wat een overmoed ook om te hopen dat Spanje toen al en zonder alle slachtoffers die nog op executievelden en aan worgpalen zouden vallen, een nieuwe tijd zou instappen!
Leeg en winderig, is de pas een plek om stil te staan bij het vervlogene en verdwenene, waarvan er hier in het op het eerste gezicht zo onherbergzame en onleefbare landschap verschrikkelijk veel is. De Pyreneeen behoren immers tot de oudst bewoonde streken van Europa en rond de spectaculaire toppen ligt een gebied waar die verdwenen generaties een geweldige hoeveelheid levenstekenen achterlieten. De meeste en de meest indrukwekkende stammen uit de eeuwen na het jaar 1000.
De kaart van dit deel van Europa kende in die tijd twee grote mogendheden: in het noorden Frankrijk, in het zuiden het rijk van de Moren. Ertussen lag, ter weerszijden van het gebergte en van eeuw tot eeuw variërend in omvang, een bufferzone. Het ruggemerg ervan vormden de bergketens, met versterkte dorpen en kastelen, smalle paden en bruggen en nauwe passen als het toneel van een ruig dagelijks leven dat van het ene moment op het andere een militaire gedaante kon aannemen.
In dit merkwaardige vacuüm kwam een beschaving tot ontwikkeling die in de Europese cultuurgeschiedenis tot op de dag van vandaag een eenzaam hoogtepunt is. Graaf Hug Ramon, die hier in het laatste jaar van de Middeleeuwen de achterdeur van de Port de Salau achter zich dicht trok en de rest van zijn dagen ver weg op wraak zon, was er een laatste vertegenwoordiger van: een adellijke schipper naast God, weerbarstig, anarchistisch, in het Europa van wat historici ‘de nieuwe tijd’ noemen niet meer op zijn plaats.
Polen in dit niemandsland tussen Franken en Moren waren Toulouse en Barcelona, elk met een grafelijk huis, elkaars rivalen, eigen sferen maar toch onderling hecht verbonden. Het gezag van de graven van Barcelona reikte tot over de bergen, bij tijden zelfs een flink eind, en omgekeerd hadden wereldlijke en kerkelijke heren uit het noorden tot diep in het zuiden bezittingen en werd de bisschop-martelaar van Toulouse, Saint-Sernin, tot ver over de bergen als Sant Sadurni vereerd. De herders trokken vrijelijk over de passen heen en weer, en verlieten de hoge zomerweiden naar het hun uitkwam in noordelijke of in zuidelijke richting om met
| |
| |
hun dieren beneden te overwinteren. Hetzelfde deden de troubadours, de reizende ambassadeurs van een cultuur die sindsdien na echoot in het landschap en in de geschiedenis van deze streken.
| |
Pamiers
In de 16de eeuw woedde de hervorming in Pamiers. De radicale geloofsvernieuwers takelden de Notre Dame zo toe dat de kerk in de 17de eeuw van de grond af aan moest worden herbouwd. Ook de kathedraal op de berg viel aan de beeldenstormers ten offer, zodat nu niet meer dan een paar stenen, ingemetseld in de entree van de kerk, aan het middeleeuwse heiligdom herinneren.
Het Pamiers van tegenwoordig is een door doorbraken enigszins uit zijn verband gelicht plaatsje, provinciaal, maar zoals veel van dit soort stadjes aan weerszijden van de bergen, herbergt het verschillende onderwijsinstellingen en internaten. Daardoor is het er onverwacht druk, heeft het onverwacht mooie boekwinkels en is de provinciale sfeer gekruid met uit de postmoderne hoge hoed getoverde nieuwigheden.
De herbouwde kathedraal op de berg is een poging om het geschokte gezag van de bisschop met veel bouwkunstig geweld te herstellen, een architecturale wraakneming op de verslagen hervormers, die ongetwijfeld ook de rekening gepresenteerd kregen. Per saldo werd het een monsterlijke opeenhoping van baksteen, die gelovigen afschrikt en godloochenaars in hun overtuiging sterkt en die op een doordeweekse dag aan niet meer dan een enkele dronkaard onderdak biedt. Hoeveel interessanter moet het vroeger op deze berg zijn geweest!
Op een steenworp afstand van Toulouse en van Foix, de twee steden die bij de verdediging van de onafhankelijkheid van de Midi de hoofdrol speelden, in een gebied waar nieuwe trends zich het eerst openbaarden en nieuwe idealen met de meeste hartstocht werden uitgedragen, was Pamiers in 1207 het toneel van een groot theologisch debat. Onder de aanwezigen waren de bisschop van Toulouse, de bisschop van Saint-Lizier, Dominicus, die negen jaar later in Toulouse de orde der dominicanen zou oprichten, verder een stel Waldenzen, vertegenwoordigers van een in Lyon ontstane ketterij, en een stel Katharen, vertegenwoordigers van een geloof dat in de Midi zeer grote aanhang had. De graaf van Foix trad als gastheer op en zijn zuster Esclarmonde, een overtuigde Kathaarse, woonde het debat nieuwsgierig en tot het einde toe bij, ook al werd haar, toen ze zelf iets te berde wilde brengen, door de heren theologen onmiddellijk de mond gesnoerd.
Debatten als deze, die in de prille beginjaren van de 13de eeuw vaker werden gehouden, laten iets zien van het unieke geestelijke klimaat in deze streken. De beschaving die zich ter weerszijden van de bergen ontwikkeld had, was boven alles tolerant. Ze voedde zich uit verschillende bronnen. Sferen doordrongen elkaar wederzijds, elementen van verschillende herkomst gingen verbindingen aan, voegden zich tot nieuwe gehelen. Maar niemand lag er wakker van als dat niet of niet aanstonds gebeurde, als het tot spanningen of botsingen kwam. Het was een beschaving die het conflict verdroeg. Die veelvormigheid, waarin overigens behalve de katholieken, de Waldenzen en de Katharen uit het debat in Pamiers ook nog joden, Moren en Lombarden participeerden, was mogelijk omdat en zolang het gebied geen centrale gelijkschakelende macht, geen koningschap kende.
Een eeuw later is het weer een drukte van belang op de berg van Pamiers. Maar dan is de koning van Frankrijk heer en meester in de Midi en is de tijd van de debatten voorbij en die van de berechtingen gekomen. Bisschop Jacques Fournier houdt zitting na zitting om de inwoners van het bergdorpje Montaillou tegen het licht van de rechtgelovigheid te houden: een wreed en triest achterhoedegevecht tegen een ketterij waarvan de leiders allang in ballingschap leven en waarvan de aanhang steeds minder is geworden.
| |
Montaillou
De bergdorpjes in de Pyreneeën zijn vaak duizend jaar oud of nog ouder, maar veel minder vaak liggen ze al die eeuwen op precies dezelfde plek. Sommige verdwenen abrupt om onder de muren van een naburig kasteel weer opgebouwd te worden, bij andere was een brand de aanleiding om een klein eindje verder een nieuw begin te maken. Bij veel van die dorpjes ging de verhuizing zo geleidelijk en traag dat de dorpelingen zelf het vergaten en het dorp definitief in tweeën werd gedeeld. Montaillou hoort tot de dorpjes die zich in de loop der eeuwen uit de veiligheid van het kasteel losmaakten en een afdaling begonnen naar het dal, de werkplek van de inwoners. Maar ook hier werd de verhuizing nooit voltooid en zo bestaat het dorp nu uit twee losse delen.
Montaillou zou volkomen onbekend zijn gebleven, een onbelangrijk dorp, als de bis- | |
| |
schop van Pamiers van zijn rechtszaken niet zo minutieus boek had gehouden en als de historicus Emmanuel Le Roy Ladurie er niet een dik boek over had geschreven, dat als een voorbeeld is gaan gelden voor een manier van geschiedschrijven waarin niet het leven van helden, politici of martelaars maar van onbekende en onbelangrijke mensen wordt beschreven, een manier van terugblikken waarin de aandacht valt op de continuïteit, de herhaling van het leven van alledag. Dank zij dat boek werd Montaillou een bekend onbekend dorp, plaatsten de plaatselijke autoriteiten wegwijzers en scharrelen er van tijd tot tijd ernstig kijkende mensen in korte broeken rond die een dik boek onder de arm hebben.
Ze hebben weinig kans om nog iets te vinden wat herinnert aan dorpspastoor Pierre Clergue, die in het geheim Kathaar was, of van burchtvrouwe Béatrice de Planissoles, die in het geheim zijn minnares was. De huisjes van het middeleeuwse Montaillou verdwenen op hun fundamenten na, de dorpskerk werd vervangen en van de burcht rest niet meer dan een enkel stuk muur. Intact bleef alleen de oude kapel, een eind buiten het dorp, op de uiterste punt van een uitloper van de berg en met de gave ronde absis-muur naar de vallei gekeerd. Eromheen ligt de begraafplaats, en het kerkje is wie weet hoe lang een gewoon kerkhofkapelletje geweest, totdat archeologen tussen de zerken neerstreken en hier en daar wat pleister van de muren krabden. Onder de witkalk kwamen prachtige gehouwen blokken te voorschijn. Met de ketterse geschiedenis van het dorp zou het roomse heiligdommetje eigenlijk niets van doen moeten hebben. In de praktijk echter waren tradities vaak sterker dan de leer en lieten heel wat Katharen zich als het even kon in gewijde grond begraven. In ieder geval was pastoor Clergue zo'n ketter niet, of hij bracht het lijk van zijn moeder, die haar leven lang een brave Kathaarse geweest was, naar de kapel om het in de absis, zo dicht mogelijk bij het altaar, te begraven.
In 1209, twee jaar na het debat in Pamiers, was een kruistocht tegen de Katharen begonnen en was Simon van Montfoort met een overal uit Europa samengeraapt leger stelend, moordend en brandschattend door de Languedoc begonnen te trekken om er zijn zakken te vullen en geschiedenis te maken. Een eeuw later hielden de boeren van Montaillou nog altijd vast aan het ketterse maar intussen ouderwets geworden geloof van hun vaderen. Zo koppig en eigenwijs was de Midi en zo onverzettelijk is de geschiedenis onder de geschiedenis.
| |
La Seu
Welvarend, met voelarmen naar alle delen van de beschaafde wereld, op de hoogte van alles wat geweten kon worden, werden deze streken de broeikas van een nieuwe cultuur, de Romaanse, die na de half gelukte poging in de tijd van de Karolingers de eerste echt Europese werd. Dat Europa in die tijd niet in barbarij ten onder is gegaan, is volgens de Britse mediaevist George Zarnecki te danken aan ‘enkele mensen met een diep geloof en een grote moed’, de filosofen, wetenschappers en politici in monnikspij, die in de stilte van hun cel en beschermd door de veilige kloostermuur de lijnen uitzetten voor een nieuw tijdperk.
Wie in die tijd jong was en idealistisch en van adel, maakte een educatieve pelgrimage langs die eilandjes van beschaving. Een van de pleisterplaatsen langs de weg der kennis was La Seu, de bisschopszetel van het belangrijke graafschap Urgell, gelegen op een knooppunt van paden door de bergen naar het noorden, maar ook naar de verscholen valleien van de Pallars, en aan de rivier de Segre die, door spectaculaire kloven naar het zuiden worstelend, een verbindingsweg van de eerste orde was.
Van de kerk en het klooster uit die tijd is op een indrukwekkende kapel na niets over. Op het allerlaatst van de 12de eeuw was de hertog van Castellbo, tegenwoordig een minuscule boerenplaats op een steenworp afstand van La Seu, in de muurloze stad verschenen. Zich opwerpend als verdediger van het geloof van de Katharen, had hij de welvarende stad eens flink uitgeschud en de kerk, die tegelijk het belangrijkste militaire bolwerk was, met de grond gelijk gemaakt. Na zijn vertrek legden de dodelijk geschrokken inwoners hutje bij mutje en kon weldra het hamertje-klop weerklinken aan wat een van de mooiste laat-Romaanse heiligdommen zou worden.
De vormen van de Romaanse bouwkunst, het ritme, de symmetrie, het is allemaal gericht op dat ene: het bedwingen van de chaos, van het onberekenbare, op veiligheid, op het beschermen van leven. In de kathedraal van La Seu werd dit Romaanse ideaal ten volle verwezenlijkt. Het werd een hoge, rijk versierde en toch stoere kerk, van binnen en buiten afgewerkt met een ongenaakbare granieten steen en voorzien van finesses die cultuurhistorici al naar hun eigen achtergrond aan Italiaanse of Franse invloed doen denken, maar die vooral laten zien hoe bij de tijd het stadje op het eind van de 12de eeuw was: een toonbeeld van een stijl die toen al overal in christelijk Spanje verbreid was, in Italië,
| |
| |
maar die ook in Centraal-Europa en in Noord-Europa was doorgedrongen, tot in de dorpen aan de modderige bovenloop van de Thijs in Hongarije en tot op de terpen van het Friese waterland.
| |
Vic
Het indrukwekkendste museum van Catalonië is het bisschoppelijk museum van Vic. Het is een museum van het type dat eerder aan een opslagplaats, aan een rommelzolder doet denken, een heerlijke vergaarbak met voorwerpen die uit de meest verschillende tijden en plaatsen zijn aangedragen. Verklarende tekst is tot het absolute minimum, zelfs tot nog belangrijk minder teruggebracht. Gapende bewakers ontbreken geheel en wie een vraag heeft, wendt zich tot Miguel Gros, de aardige geestelijke annex conservator, die ontzettend veel weet en als het zo uitkomt zelf de kaartjes knipt.
Tot de boeiendste stukken uit de collectie behoren, vind ik, de Romaanse altaarpanelen met de heiligenlevens. Eigenlijk horen ze in een kerk, maar hier ga je er pas echt op je gemak voor staan om bij het licht van een TL-buis eindelijk eens te zien hoe weinig ritueel, hoe gewoon ze zijn, hoeveel nadruk ze leggen op menselijke emoties, hoe dicht de expressie op de gezichten ligt bij de gelaatsuitdrukkingen van acteurs in een stomme film en hoe dicht de taal van deze kunstenaars aanligt tegen de taal van een moderne striptekenaar. Vergeleken met de absis-fresco's, waarvan hier ook het een en ander te zien is, is het een andere wereld.
Op de wandschilderingen uit het heiligste deel van de Romaanse kerk staan nog de sterk van het Byzantijnse voorbeeld afhankelijke starre gedaanten met hun vaag starende gezichten: de Christus Pantocrator, de moeder Gods, de apostelen. De vergelijking maakt, denk ik, iets duidelijk over de betekenis van het schisma tussen Oost en West, dat in 1054 uiteindelijk definitief werd. De religieuze striptekenaars gaven mee vorm aan de eerste echt westerse beschaving. Tot het jaar 1000 was Byzantium de hoofdstad van de beschaving geweest. Na 1000 kwamen nieuwe bronnen beschikbaar: de Moorse cultuur, het erfgoed van de joodse gemeenschappen, het contact met Italië. Dat alles maakte het geleerden en kunstenaars in de kloosters van Catalonië en de Languedoc mogelijk om overgeleverde waarden en vormen kritisch te bezien, ze op eigen kracht en in de eigen kloosterbibliotheek en in de eigen werkplaats te ijken en zo los van het Oosten de bakens uit te zetten.
| |
Vall Ferrera
De Vall Ferrera is zo'n plek die mensen opzoeken als ze zich onvindbaar willen maken. Vijandelijke legers lopen er inderhaast voorbij en vorstelijke en kerkelijke belastinggaarders zien af van de moeite. Het leven moet er moeilijk geweest zijn, de winter lang en de opbrengst van veel hard werken karig. Toch heb je aan de vingers van één hand te weinig als je er de overblijfselen van de Romaanse beschaving gaat tellen. Van het hoogst gelegen dorpje, Areu, bleef de ‘força’, het versterkte dorp uit de Middeleeuwen bewaard, compleet met een aardig kerkje; wat lager, aan een vanouds doorwaadbare plaats, ligt de kloosterkerk Santa Maria; Tirvia en Araos, aan het begin van het dal hebben mooie Romaanse kerken. Alins heeft een ruïne van een heiligdom uit de Middeleeuwen en aan het oude pad van de vallei naar Andorra liggen de kleine maar fraaie parochiekerkjes van Noris en Tor. Zo doortrok de Romaanse cultuur het land tot in zijn meest verborgen hoeken en raakte het landschap tot in de dunste haarvaten gestoffeerd met nieuwe vormen. De kerken springen het meest in het oog, maar bij die beschavingsarbeid hoorde ook de aanleg van ruiter- en muildierpaden, de bouw van watermolens en vooral de aanleg van akkers en weiden, waarvoor om enigszins horizontale terreinen te verkrijgen geweldige hoeveelheden stenen deskundig op elkaar gestapeld moesten worden. Een bar, mensvijandig land werd bedwongen, op hanteerbare maat herschapen. Juist in een oord als dit valt het humane en het beschaafde van de Romaanse cultuur erg op. Dat heeft iets te maken met de kleine schaal en de overzichtelijkheid van het Romaanse landschap, maar ook met het feit dat de verhouding tussen stad en platteland in die cultuur zoveel interessanter was dan nu. Naast steden schreven ook kloosters
| |
| |
en kastelen met de eromheen gelegen dorpen mee aan de cultuurgeschiedenis van hun tijd. Tirvia bijvoorbeeld, nu aan een doodlopende weg gelegen, stond toen als een van de zuidelijke bezittingen van de graaf van Foix in geregeld contact met de grote centra in het noorden en werd zo nog het toneel waar de laatste leider van de Katharen, Guillaume Belibaste, door verraad in handen van de inquisitie viel...
Wie in deze streken rondreist, laat zich vroeg of laat door de Romaanse vormen vangen, zoekt panorama's af op middeleeuwse silhouetten, betast gehouwen stenen, spiegelt zich in de verweerde koppen aan daklijsten of op kapitelen en stelt zich op de oude paden dolende ridders voor. Zo sterk was wat hier vorm kreeg, dat de glans ervan nog altijd niet helemaal is verbleekt en dat de toeschouwer zich graag nog wat in dat oude licht koestert en zich erdoor laat troosten.
| |
Arles-sur-Tech
Arles-sur-Tech, even benoorden de Coll d'Arès, de pas die noord en zuid daar verbindt, is zo'n dorp dat rond een kloostergemeenschap is ontstaan. Door de aanwezigheid van ijzererts in de buurt bereikte het een zekere welvaart en kreeg het de allures van een stadje, met het stadsplein uitgerekend op de gewijde plek waar monniken en dorpelingen hun doden begroeven. De abdij overleefde de Franse Revolutie niet, maar de kerk, een voorbeeld van rijke, voldragen Romaanse architectuur, is er nog altijd, zij het met maar één van de twee torens die zeven eeuwen geleden aangaven dat de abdij de rang van bisschopszetel had.
In de tijd dat de stenen ervoor gehouwen en opgestapeld werden, moet het voor de omstanders een wonder zijn geweest, de voorafschaduwing van een nieuwe tijd. Nu, voor ons, kunnen deze gebouwen juist een omgekeerde rol vervullen. Ze stellen ons in staat om terug te kijken, om glimpen op te vangen van de tijd voor de grote breuk tussen Oost en West, van de pre-Romaanse cultuur, zelfs van de voorchristelijke cultuur.
De kerk- en kloosterbouwers uit de 12de eeuw begonnen zelden op maagdelijke grond, meestal op plekken die al een lange heilige geschiedenis hadden en vaak al in voorchristelijke tijden heilige plekken waren geweest. Ze troffen er kerken aan, puinhopen soms, fundamenten, ze werden geconfronteerd met voorwerpen die omwonenden als heilig vereerden en met rituelen die zich ook binnen de nieuwe muren weer moesten kunnen voltrekken.
Ook de kerk van Arles verrees op de plek van een oudere, al werd ze wel een stuk groter dan haar voorgangster natuurlijk, drieschepig en met een absis op het westen. Dat laatste tot verbazing van de deskundigen, totdat bij herstelwerkzaamheden aan het orgel aan de andere kant van de kerk opeens een stuk van de absis van de vorige kerk te voorschijn kwam, met fresco's en al. En zo bleek dat de monniken zich wel een nieuwe absis hadden laten bouwen, maar zonder opdracht te durven geven voor de afbraak van die andere, oudere heilige plaats.
Nog ouder dan de fresco's uit hun vorige kerk was het in Byzantijnse stijl gebeeldhouwde marmeren kruis met daarop de Christus bij zijn wederkomst aan het eind van de tijd. Bij hun nieuwe godshuis paste het amper meer. Toch waren de kloosterlingen zo goed niet of ze lieten het opnieuw boven de kerkdeur inmetselen.
Nog verder terug dan dat oosters aandoende kruisbeeld kijk je aan de hand van de namen van de beschermheiligen van de kerk en van het plaatsje zelf, de H.H. Abdon en Sennen. Het verhaal dat bij die vreemde namen hoort, gaat als volgt. Op de beboste hellingen in de omgeving huisden gevaarlijke beesten, die onder de bescherming van de duisternis het dorp in slopen om er te verschalken wie ze te pakken konden krijgen. De duivelse monsters werkten de dorpelingen zozeer op de zenuwen dat een delegatie op weg werd gestuurd naar Rome. Daar gaf de paus de afgezanten toestemming om naar de martelarenbegraafplaats te gaan en er
| |
| |
twee om hun geloof vermoorde christenen op te graven. Zo geschiedde en met de twee lijken in een stenen kist scharrelden de Arlesianen voetje voor voetje naar huis terug. Sinds het heilige gebeente er was, waagden de spookdieren zich niet meer in het dorp en Arles had twee heiligen die bij hun leven in de verste verte niets met het dorp te maken hadden gehad.
Het verhaal laat iets zien van de wereld van magie en griezeligheid waarmee de kerkebouwers in de 12de eeuw wilden afrekenen, maar waaruit ze uiteindelijk zo veel doorgaven, naar het heden zelfs, want met de griezelverhalen over de Simiots, zoals de spookdieren hier heten, worden tot op de dag van vandaag de kinderen van Arles bang gemaakt. En met de heiligen van Arles worden de zieken van het dorp nog altijd getroost. Want de kist waarin zij ooit werden aangeleverd, staat naast de kerk. Eénmaal per jaar lekt er een water uit dat niet alleen zelf nooit bederft maar dat ook het vermogen heeft mensen beter te maken en dat op geen schoorsteenmantel in Arles ontbreekt.
Zo wordt binnen de schemerige maar beschaafde muren van een Romaans heiligdom opeens iets voelbaar van een angstig geloof dat een overweldigend landschap ingevluchte, kleine mensen kwelde en uit de slaap hield.
| |
Enviny
Om de waterkrachtcentrales in handen te krijgen en de stroomdraden naar Barcelona en de andere Catalaanse steden door te knippen, forceerden Franco's generaals een doorgang dwars door Centraal-Catalonië naar de bergen. Langs de enorme frontlijn die zo ontstond, vonden onophoudelijk schermutselingen plaats. De strijders voor de Republiek konden niet geloven dat het voorbij was. Met guerrilla-acties, die maar al te vaak gelijk stonden aan zelfmoord, daagden zij de nationalen bij nacht en ontij uit. Bij die gevechten raakten heel wat oude monumenten beschadigd. Zo werd ook het stille Tirvia nog even in de as gelegd. In Enviny raakten wel soldaten ingekwartierd maar de geluiden van inslagen en ontploffingen bleven ver. Nog juist binnen gehoorsafstand marcheerde de jongste geschiedenis aan het bergdorpje voorbij.
Niet lang geleden werd er langs de steile helling een betonnen weg aangelegd om het dorp beter bereikbaar te maken, maar aan het eind van die vreemde betonnen streep staat zelden een auto, en wie door de bochtige straatjes langs en onder de eeuwenoude boerderijen loopt, hoort achter niet meer dan een enkele schuurdeur nog gerucht en komt niet meer dan een enkele inwoner tegen.
Wat de betekenis is van de grote roze steen, die in een grijs verleden van heinde en verre de berg is opgesjouwd en die intussen in tweeën gebroken bij de dorpsput ligt, weet niemand meer. In elk geval begint daar het pad naar de kapel van Sant Roc. Over zware rivierkeien, met veel moeite en vakmanschap bijeengelegd tot een bestrating die zich nog maar op een enkel punt door weer en wind uit elkaar heeft laten wringen, loopt het lus na lus omhoog naar de ruïnes van het middeleeuwse heiligdommetje.
De laatste stoot tot de ondergang van het krakkemikkige kerkje zouden anarchistische beeldenstormers gegeven hebben. Aan het begin van de Burgeroorlog trokken ze in optimistische commando's de dorpen langs om de oude machten tot in hun laatste schuilhoeken achterna te zitten. Zo ligt de bouwval er sinds die historische dagen bij, na elke winter weer wat brokkeliger en na elke zomer weer wat zwaarder begroeid.
Net zo brokkelig is het landschap eromheen. De muurtjes, gebouwd uit dezelfde steen als de kapel, waarmee de boeren ooit min of meer vlakke weitjes, akkers en boomgaarden schiepen en die na elke winter weer in orde gebracht van de ene generatie op de andere werden overgedragen, vertonen flinke gaten waaruit de stenen naar alle kanten zijn weggegleden. Akkers worden niet meer bewerkt, op de weiden schieten struiken op en de fruitbomen worden niet meer gesnoeid.
Zeven eeuwen geleden werd de kapel gebouwd en werden de omliggende hellingen beschaafd. Zeven eeuwen teerden de inwoners van Enviny op het toen ontstoken licht, voordat het door de geschiedenis weer uitgeblazen werd. De grond verwildert en verzakt, stenen rollen terug naar de plek waar ze werden opgeraapt. De heilige plek van Sant Roc is leeg en het mooie kiezelpad leidt naar niet meer dan een herinnering.
|
|