| |
| |
| |
Dief in de nacht
J.A. Blokker
In einer Zeit, die nun vergangen ist,
Lebten wir schon zusammen, sie und ich.
Die Zeit liegt fern wie hinter einem Rauch...
Op de achtergrond klonk muziek vanuit een autoradio. Met de onderkant van mijn vulpen tikte ik de maat op het blocnote dat opengeslagen op mijn bureau lag. Ik keek om me heen, zonder me ervan bewust te zijn dat ik iets zocht, schroefde de dop van mijn pen los en streepte in de tekst voor me het hatelijke woordje acht door, dat voor in de eerste regel terecht was gekomen. Ik keek naar de klok, maar ik vergat direct wat ik zag.
Ik overwoog wat ik zou kunnen doen anders dan aan mijn bureau te blijven zitten. Op de rug van de brede stoel achter me lag een boek opengeslagen met de tekst naar beneden. Ik trok een lade naast me open, bladerde door een stapeltje ansichtkaarten en bedacht dat ik moeder nog moest feliciteren met haar verjaardag. Buiten op straat was de muziek harder gaan spelen. Ik leunde achterover en neuriede de melodie mee.
Toen ging de bel, twee keer; ik schrok ervan op en schoof mijn stoel naar achteren. Carla, die bezig was in de slaapkamerkasten, riep: ‘Ga jij even?’ Ik was al opgestaan, en dacht na. Om de stoel heen liep ik naar het raam, schoof het open en keek naar beneden.
Er stond een vrouw die ik niet herkende. Haar halflange donkerblonde haren, waarover een rossige gloed lag, vielen in krullen op een paarse lakjas. Ze droeg netkousen in gele pumps en in haar linkerhand hield ze een bosje bloemen.
Ik wachtte of ze nog een keer zou aanbellen, maar dat gebeurde niet. Ze deed een stap naar achteren en keek omhoog. ‘Doe je even open, Erik?’ lachte ze. ‘Ik ben het.’
Ik schoof het raam dicht en dacht na. ‘Wie was dat?’ riep Carla van achteren, maar haar stem drong niet tot me door. Ik liep naar het bureau, maakte een stapeltje van de losse papieren en samen met het dichtgeslagen blocnote legde ik het boven op de schrijfmachine. Toen liep ik het trapportaal op en trok aan het touw om de deur te openen.
Er kwam een tochtvlaag naar boven en direct daarop hoorde ik beneden de deur in het slot vallen. ‘Wie was dat nou?’ riep Carla nog eens, geërgerd. Maar ik bleef nog altijd zwijgen. Er klonk gestommel van het onverlichte deel van de trap.
‘Dag Erik,’ zei de onbekende vrouw, hijgend van het trappenlopen. ‘Jongen,’ zei ze, ‘jij bent helemaal niets veranderd!’ Ze vlijde zich tegen me aan en kuste me. Ik keek naar haar: in het halfdonker van het trapportaal kon ik haar gezicht niet goed onderscheiden. Was 't Vonne? De herinnering aan haar naam, die ik zo mooi had gevonden, wond me op. Ik probeerde me haar stem weer te binnen te brengen, vol en beweeglijk, overslaand op onverwachte momenten; zelfverzekerd en doortastend.
Maar dan was zíj wél veranderd! ‘Kom,’ zei ik ten slotte, ‘kom binnen.’ Ze sloeg nog een keer haar armen om mijn middel en trok me tegen zich aan. Toen liet ze me los; ze wreef met de achterkant van haar hand over mijn buik en ging me voor naar binnen.
In de hal stuitte ze op Carla. Ik hoorde de verbazing in Carla's zwijgen toen ze door een vreemde vrouw werd gezoend. Ik deed de deur achter me dicht en ging in de keuken mijn handen wassen.
‘Erik,’ riep Carla, ‘zorg jij voor iets te drinken?’ Ik schonk mezelf een glas water in, droogde m'n mond en liep de kamer in. ‘Willen jullie wat drinken?’ vroeg ik. ‘Ja,’ zei Carla met een glimlach, ‘dat zei ik net!’
‘Er was toch nog wijn,’ zei ik.
‘Achter de ketel,’ zei Carla.
‘O ja, lekker Erik, een glaasje witte wijn,’ zei Vonne. En opeens wist ik weer hoe het geweest was, verliefd te worden op een stem; en daarna pas op de vrouw die erbij hoorde.
*****
Tien jaar geleden hoorde ik die stem voor het eerst op het terras in het park, waar ik op een vriendelijke zondag in april, hoewel het eigenlijk nog te koud was, toch even was gaan zitten.
Achter het buffet was een struise serveerster aan het werk, gekleed in een rode blouse met grote gele bloemen en een kort rokje met een ritssluiting opzij. Ik probeerde, zonder succes, haar aandacht te trekken. Diep weggedoken in mijn te dunne regenjas,
| |
| |
zat ik me te ergeren aan haar traagheid. Haast was ik opgestaan om te vertrekken toen ze alsnog op me toe kwam gelopen op hoge gele laarzen. Ze had een vol gezicht en een opvallend lichte huid, die nog bleker leek omdat ze haar haren kort geknipt had en geblondeerd. Haar ogen waren donker opgemaakt en haar lippen dik gestift. Ze droeg lange rode oorbellen in dezelfde tint als haar blouse. Om haar schouders had ze een enorme doek geslagen. Om de een of andere reden deed ze me aan een grote struisvogel denken.
‘Wat zal het zijn, meneer?’ vroeg ze. Ik keek naar haar op: het was niet haar uiterlijk dat me van mijn stuk bracht; er moest iets anders zijn.
Ik aarzelde. ‘Een glaasje wijn,’ kreeg ik er met moeite uit.
‘Rode of witte, meneer?’
‘Een glaasje witte wijn graag,’ zei ik. ‘En neem er zelf ook één,’ had ik er voor ik het wist aan toegevoegd.
‘Ik drink geen wijn,’ zei ze, en ze vertrok naar achteren met mijn bestelling.
Op het terras, waar in de ochtend vrijwel niemand had gezeten, bleef het 's middags opvallend rustig. Het speet me dat ik geen boeken en geen schrijfwerk bij me had. De hele dag bekeek ik haar van een afstand. Toen tegen zessen de stoelen omgekeerd op de tafeltjes werden gezet, kwam ze op me toe om af te rekenen. Ze keek met een licht minachtende glimlach naar het rijtje lege glazen dat voor mij stond. Ik knikte naar haar en wilde haastig weglopen. ‘Vergeet je jas niet, meneer,’ riep ze me na.
Toen drong het tot me door dat het haar stem was.
Is het mogelijk, dacht ik wanneer ik in de ochtend mijn boeken en schriften oppakte om op het terras te gaan zitten werken, dat een volwassen man verliefd wordt op een stém? Dan probeerde ik me haar gezicht voor de geest te halen en me voor te stellen hoe ze die dag gekleed zou gaan. Maar altijd zag ze er weer anders uit; alleen de grote omslagdoek was er altijd. Ik probeerde zo lang mogelijk in haar nabijheid te blijven, op het terras. Ik vertrok pas als ik echt niet langer met goed fatsoen kon blijven zitten. Maar zij nam nauwelijks notitie van mij.
Op zekere dag werd ik 's ochtends, direct na het betreden van het terras, benaderd door een jongeman met een klein snorretje die een glas wijn op mijn tafel plaatste. Ik spiedde langs hem heen over het terras waar zíj was. ‘Dag Erik,’ zei de jongeman, ‘ik had je hier al eerder zien zitten. Weet je nog? Klaasbert, van school!’ Ik keek hem aan, ‘Ja,’ zei ik, ‘nou zie ik 't.’
‘Jij komt hier vaak de laatste tijd,’ zei hij. Ik wees op m'n boeken. ‘Om rustig te werken,’ zei ik. Hij knikte. ‘Ik zie je straks,’ zei hij, en hij liep verder.
Zij was er niet. Ik wachtte tot het middaguur, voortdurend lastig gevallen door de onbekende Klaasbert van vroeger, die niet ophield grapjes te maken en te proberen een gesprek met me aan te knopen. Nadat ik de hele ochtend tevergeefs op háár had zitten wachten, rekende ik ten slotte in de middag met hem af, verward en uit het veld geslagen.
Na drie dagen in steeds groeiende paniek te hebben zitten wachten, vroeg ik hem de vierde dag of zíj nog terug zou komen.
‘Wie bedoel je, Erik?’ zei hij, verheugd dat er eindelijk iets als een gesprek leek te ontstaan. Ik had net een slok wijn in m'n mond. ‘Ik bedoel 't meisje,’ zei ik. De woorden bleven steken in m'n keel en het duurde minuten voor ik over de hoest heen was.
‘O, maar dan bedoel je Vonne?’ Ik deed of ik de naam herkende. ‘Griepje, geloof ik,’ zei hij luchtig, ‘komt wel weer terug; deze week misschien nog niet.’
Ik rekende meteen met hem af.
De dagen daarop kwam ik alleen even van een afstand kijken of zij er al was. Ik ging niet zitten, maar slenterde wat rond in het park in de omgeving van het terras.
Eindelijk, na dagen, was ze er weer. Ik zag haar direct en ik zwaaide naar haar toen ik het terras opliep; daarvan had ik meteen spijt. Maar zij had er kennelijk schik in, want ze lachte me van verre toe.
‘Wat zal het zijn, meneer?’ vroeg ze op de bekende toon.
Ik zei: ‘Ik dacht al dat ik je niet meer terug zou zien.’
‘Ik zou toch niet zomaar wegblijven!’ antwoordde zij. Ik bloosde. ‘Ik wist toch niet...’ stamelde ik, ‘... ben je dan niet van een uitzendbureau... maar waarom werk je hier dan?’ Ze proestte het uit: ‘What's a nice girl like you doing in a rotten place like this!’ Het zweet was me uitgebroken. Toen zei ze: ‘Aan het eind van de dag kom ik wel even een glaasje met je drinken.’
Ik bleef zitten wachten tot de ochtend en de middag voorbij waren. Toen het terras al haast was opgeruimd, kwam zij eindelijk. ‘Ze ruimen al op,’ zei ik.
‘Maar we blijven toch zeker niet hier,’ zei ze verbaasd. Ik schoof mijn stoel weg. ‘Je krijgt nog geld van me,’ zei ik. Ze schudde het hoofd, en liep me voor het terras af. ‘Hoe heet je eigenlijk?’ vroeg ze. ‘Erik,’ zei ik. ‘Mooi,’ zei ze, ‘ik ben Ivonne, met een i, maar iedereen noemt me Vonne.’
‘Ik weet 't,’ zei ik.
‘Heb je navraag gedaan,’ zei ze koket,
| |
| |
‘mooi is dat!’ Ik wilde tegenspreken, maar kreeg geen kans. ‘Eerst maar een hapje eten,’ zei ze, ‘zien we daarna wel weer verder.’
Zo terughoudend als ze geweest was op het terras, zo spraakzaam was ze nu. Ze nam me mee naar een Spaans restaurant, een door neon verlichte huiskamer ergens in de binnenstad. En ze wilde alles van me weten, zei ze; ik had het gevoel of ik aan een examen werd onderworpen.
Na het eten wilde ze dat ik haar meenam naar de film, maar we kwamen terecht in een kroeg naast de cinema. Na sluitingstijd stonden we tegenover elkaar op de brug van de gracht, bij mijn fiets.
‘Ik kan je niet met mij meenemen,’ zei ze, ‘er slaapt een meneer in mijn bed.’
‘Wil je dat ik je naar huis breng,’ zei ik.
‘Nee,’ zei ze, ‘dat zeg ik net.’
‘Ik zou anders nog wel ergens koffie...’ begon ik, maar ze onderbrak me: ‘Jij hebt toch vast ook wel een bed, ergens. Ik val wel een beetje op jou.’ Ze sprong achterop en ik fietste de gracht af.
Toen ik haar voorging de trap op naar mijn etage, vroeg ze of ik alleen woonde. ‘Dit is mijn huis,’ zei ik, ‘en Carla woont aan de overkant.’ Vanuit de donkere achterkamer wees ik over de veranda naar Carla's huis, waar het licht nog brandde.
Ik liet de gordijnen neer en stak de lamp aan. Een ogenblik later ging de telefoon. ‘Je wordt in de gaten gehouden,’ giechelde Vonne.
't Was Carla. ‘Zat je op de wc?’ vroeg ze aan de andere kant. ‘Ik heb de hele avond geprobeerd je te bellen!’
‘Ik kom nét binnen,’ zei ik. Vonne was achter me komen staan en had haar handen op mijn schouders gelegd; ze beet me in mijn nek. ‘Waar was je dan?’ vroeg Carla. ‘Zal ik nu nog even komen?’
‘Doe maar niet,’ zei ik, ‘ik ga zo naar bed.’ Vonne was begonnen mijn hemd open te knopen. ‘Je luistert helemaal niet naar me,’ zei Carla, ‘je hebt zeker weer gedronken! Blijf ook maar lekker thuis, en ga je roes uitslapen.’ Toen hing ze op. ‘Je wordt in de gaten gehouden,’ zei Vonne, ‘wat spannend!’ Ik draaide me naar haar om en terwijl ik haar zoende, trok ze me over zich heen op de grond.
Later in de nacht vertelde ze uitvoerig over zichzelf: over het dorp waar ze vandaan kwam, over het terras en haar collega's, over fotografie en haar verleden als model. ‘Heb je nooit die grote reclame gezien bij het museum?’ zei ze en ze wierp haar hoofd naar achteren. ‘Tien jaar gratis parfum; en ik sta op alle etiketten.’ Het begon al te dagen toen ik tegen haar borst in slaap viel.
Toen ik wakker werd, lag ik met mijn hoofd op haar buik. Zij zat rechtop tegen de muur geleund te lezen en ze had een arm op mijn schouder gelegd. Ik keek naar haar en voelde me onverwacht trots dat ik mocht slapen in de armen van deze vrouw. ‘Lees jij nooit in bed?’ vroeg ze. ‘Ik heb het hele huis moeten doorzoeken naar iets leuks.’ Ze pakte een voor een de boeken van mijn nachtkastje en legde ze voor zich op het bed. ‘Bedside literature!’ zei ze smalend, en ze las de titels hardop: ‘Von Nietzsche zu Hitler, oder der Irrationalismus und die deutsche Politik... Uit eten rond een tientje in Amsterdam... Het Barend Servet effect... The Beatles; geautoriseerde biografie... De Jogileer der ademhaling... Gulzige instituties; patronen van absolute toewijding... Drugsverslag in de breedte... The teachings of Don Juan. A Yaque way of knowledge... De jacht naar het absolute nulpunt... Christian Iconography... de bijbel...’
Ze zweeg, keek me aan en gooide alles met één armbeweging op de grond. Toen rolde ze zich naar me toe, streelde me over m'n haar en zoende me. ‘Ik heb naar je liggen kijken, vannacht,’ zei ze, ‘je bent een diertje als je slaapt.’
Aan het eind van de ochtend stonden we bij de deur. Ik vroeg haar of ik haar nog wel eens zou zien. Ze haalde haar schouders op: ‘We zien maar,’ zei ze, en toen: ‘Ga je maar aankleden, diertje; en dan kom je gauw naar me toe.’ Ik trok haar nog een keer tegen me aan, mompelde dat het gezellig was geweest, en toen ging ze weg. Beneden hoorde ik de deur dichtvallen. In de keuken dronk ik een glaasje water.
Toen stond opeens Carla in de hal. ‘Wie was dat?’ vroeg ze. Ik droogde mijn mond aan de theedoek. ‘Wie?’ vroeg ik. Haar stem klonk schel: ‘Die vrouw op de trap!’ Ik haalde m'n schouders op. ‘Een Jehova,’ zei ik. Ze keek me verbijsterd aan. ‘En je hebt haar in je blote kont te woord gestaan!?’ Ik dacht aan de bijbel die Vonne van het bed op de grond had gesmeten. Carla zei: ‘Ze had geen spullen bij zich.’ Ze ging zitten op de bank en begon te snikken. ‘Zo'n lelijk wijf...’ zei ze gesmoord.
Ik liet haar, kleedde me aan, trok het bed recht, legde de boeken terug in het nachtkastje en verstopte de bijbel achter de boeken in de kast. Daarna bracht ik haar een kop thee; ze dronk zwijgend. Haar oogleden waren volgelopen en ze ontweek mijn blik. Eindelijk zei ze: ‘Je bedriegt me.’ Ze zette het kopje naast zich op de grond, verborg haar gezicht in haar handen en bleef zo geruime tijd onbeweeglijk zitten. Haar schouders staken als twee knokige knieën boven
| |
| |
haar hoofd uit. Zonder van houding te veranderen, zei ze gesmoord: ‘Hoe heet ze?’
‘Vonne,’ zei ik.
‘Ik wist 't, dat het niet pluis was, vannacht, door de telefoon.’ En ze herhaalde: ‘Je bedriegt me.’
*****
Rond het middaguur was ik op het terras. Vonne zei: ‘Ik had de moed al bijna opgegeven.’ Ze bracht me een glas witte wijn en liet me zitten. Ik volgde haar waar ze ging. Ik zag haar achter de bar heen en weer lopen; ze was in de weer met vuilnisbakken en wreef verschillende tafeltjes met een doek. Ze ging een houten huisje binnen en kwam er even later met twee grote emmers weer uit te voorschijn. Tot het einde van de middag nam ze nauwelijks notitie van me. Toen kwam ze naar me toe, handtas over de schouder. Ze stak haar arm door de mijne en nam me mee. Buiten, in het park, sloeg ze haar armen om mijn hals en kuste me langdurig. ‘Bij nader inzien...’ zei ze. ‘Ik ben verliefd: ik heb de hele nacht naar je liggen kijken.’
Ik zei: ‘Carla is op tilt geslagen.’ Ze knikte. ‘Bert zal 't ook niet leuk vinden.’
‘Wie is Bert?’
‘Die meneer in m'n bed vannacht,’ zei ze. ‘Maar anders zie ik je morgen toch weer?’ voegde ze er zonder hoorbare emotie aan toe. Ze kuste me en liep de andere kant op, het park uit. ‘Kan ik je nog bereiken, ergens?’ riep ik haar na. Achter me werd het hek voor het terras gesloten. Ik keek om en moest lachen. ‘Morgen,’ zei ik hardop, ‘morgen zijn we al weer hier.’
Vroeg in dezelfde avond belde ze al. ‘Kom naar me toe,’ zei ze, ‘ik ben bij de Cineac.’ Het was even stil, toen voegde ze eraan toe: ‘En neem je vriendinnetje maar mee, als ze zin heeft.’
Maar Carla zei: ‘Wat moet ze van me, die Jehova-hoer; zoek maar een andere chaperonne, als je zo nodig moet!’
Even later fietste ik de stad in. Vonne stond onder een lantarenpaal te wachten, met een sigaret in haar hand. ‘Ik wist niet dat jij rookte,’ zei ik.
‘Ik rook niet,’ zei ze, ‘alleen stiekem.’ Ze nam me mee naar hetzelfde café als waar ik de vorige avond met haar had gezeten. Daar speelde ze met overtuiging de rol van een verliefd meisje; al snel bleek het te laat voor de bioscoop. Ze zei: ‘Ik ben moe, ik wil naar huis.’
‘Dit doen we nog een keer,’ zei ze toen we buiten stonden, ‘het was bijzonder gezellig.’ Ik was te verbouwereerd om iets te zeggen. ‘Volgende keer laten we ons die film niet ontnemen,’ zei ze nog. Ze zoende me uitvoerig, kneep me als afscheid in m'n billen en toen was ze zomaar opeens weg en stond ik sprakeloos onder dezelfde lantarenpaal als waar zij op mij had staan wachten.
Carla zat in het donker van mijn kamer op me te wachten. ‘Ze gebruikt de verkeerde parfum,’ zei ze, ‘ze stinkt naar het bordeel.’ Ze stond op en ging naar bed.
Ik lag tot diep in de nacht wakker terwijl ik de gebeurtenissen van de dag steeds opnieuw voor mij herhaald zag. Even na vier uur stond ik op. In de achterkamer leunde ik tegen de tafel en keek over de veranda naar de onverlichte huizen van de overkant. Vonnes aanwezigheid was hier haast tastbaar. Ik bakte een ei en ging in de kamer zitten lezen.
‘Wat ben jij in godsnaam aan het doen!’ Carla was in de deuropening komen staan, met grote slaapogen. Ik zei: ‘Je maakt er een gewoonte van om onverwacht te verschijnen.’ Ze keek me met een lege blik aan en ging terug haar bed in. Ik dommelde zo'n beetje boven mijn boek. Buiten op het balkon begon een vogel groot lawaai te maken. Ik zette water op en nam een douche. Toen ging ik Carla wekken.
‘Ik heb er geen zin meer in als je zo raar doet,’ zei ze. ‘Ik denk dat ik maar wegblijf, voorlopig.’ Ik wilde haar niet tegenspreken. Tegen tienen vertrok ze. Even later reed ik de stad in. Langs de bioscoop en langs het café fietste ik met een grote omweg via het museum (waar ik Vonnes meer dan levensgrote beeltenis bekeek) naar het park. Ik drentelde wat rond in de buurt van het terras. Eindelijk ging ik zitten.
Vonne kwam direct op me af. ‘Vanmorgen nog maar geen wijn, Erik,’ zei ze. Ze bracht me een grote kop koffie. Terwijl ik dronk, wachtte ze bij het tafeltje. ‘Kom,’ zei ze toen ik klaar was, ‘ik heb vrij.’ Ik keek op m'n horloge: het was toen over halfelf.
Ze nam me mee naar mijn huis. In de gang wachtte ze tot ik de deur achter me in het slot had gedraaid. Toen sprong ze op m'n rug. ‘Paardje rijden,’ zei ze, ‘dat mocht ik vroeger ook altijd, bij mijn vader, voor het slapen gaan. Breng me naar bed, Erik, en pas op dat je niet te dicht bij het raam komt.’
Zittend op het bed begon ze me uit te kleden. Ondertussen keek ze om zich heen, alsof ze iets zocht. ‘Heb je al andere boeken neergelegd?’ vroeg ze. Ik schudde het hoofd; zwijgend, want van de opwinding had ik, naar ik vreesde, geen stem meer.
‘Komt er nog wat van?’ zei ze toen ze mijn kleren had uitgetrokken. ‘We hebben niet de hele dag de tijd; vanavond moeten we nog netjes uit naar de bioscoop.’ Ze giechelde.
| |
| |
Nachts ist es üblich, dacht ik, doch geht's auch bei Tag!
‘Jij rookt niet,’ zei ze nadat we gevreeën hadden, ‘ik móet altijd een sigaret na 't neuken.’ Ze kroop van het bed af, de gang in, waar ze haar tas aan de deur had gehangen. ‘Zet je een muziekje op?’
Ze lag op haar rug en blies de rook tegen het plafond. Dromerig zei ze: ‘Die muziek... nooit meer aan gedacht, al zeker vijftien jaar niet meer; ik zat nog op school...’ En ze zong mee: ‘... The one and only Billy Shears!’
‘O, heerlijk warm beest,’ zei ze, ‘ik heb niet genoeg aan één middag. Ik wil me helemaal aan je geven. Ik zou de hele dag en de nacht met je in bed willen liggen en zachtjes met je vrijen... Laten we lekker hier blijven, diertje; dan gaan we morgen naar de film.’
Tegen het eind van de dag, bij het weggaan, zei ze: ‘Er lijkt een vloek te rusten op die film van ons; nou moet ik naar huis en dan komt er vanavond weer niets van.’
Ze stond midden in de slaapkamer met haar jas over haar arm. Ze keek om zich heen en toen zei ze, zomaar, vanuit het niets: ‘Ik kan tegen elk huwelijk op. Pas maar op, jij, vroeg of laat maak ik alles kapot!’ Ik wist niet wat ik moest zeggen. ‘Blijf maar liggen,’ zei ze, ‘ik kom er zelf wel uit.’ En voordat ik haar nog iets had kunnen naroepen, was ze al verdwenen.
*****
‘Wil je niet met me naar de film?’ vroeg ze de volgende dag. Het schemerde al in het park. Ze stak haar arm door de mijne en we liepen samen weg van het terras, de fiets aan de hand. In het café aten we bitterballen en blokjes kaas en we dronken er een glas witte wijn bij. Toen staken we over naar de cinema.
Al vrij snel werd duidelijk dat we in de verkeerde zaal terecht waren gekomen. Maar de rest van het publiek leefde hartstochtelijk mee: bij iedere moord die er op het doek gepleegd werd, ging er in de zaal een gejuich op. Vonne verborg haar hoofd tegen mijn schouder. ‘Ik vind dit niet leuk,’ zei ze, ‘laten we weggaan.’
We stonden op en schuifelden voorzichtig tussen de rijen joelende jongeren door naar de uitgang. ‘Ik durf niet alleen naar huis,’ zei Vonne, ‘mag ik met je mee?’
Ik liet, thuisgekomen, het licht uit; in het donker kleedde ik haar uit en streelde haar langzaam en aandachtig, als wilde ik haar
| |
| |
met mijn handen bekijken. Ze zei: ‘Doe het licht aan, Erik: ik wil je neuken voor het raam; dat ze 't goed kan zien.’
Ik kon niet beoordelen of ze schertste of het ernstig meende. ‘Je houdt niet echt van me,’ zei ze, ‘je houdt van die hoer van de overkant!’ Ze legde haar handen in m'n hals en deed of ze me zou willen wurgen. ‘Ik wil je voor mij alleen hebben, Erik,’ zei ze, ‘waarom laat je me steeds hier bij je komen als je toch niet van me houdt?’
‘Je bent zo lekker,’ zei ik, ‘als je bij me bent, voel ik me...’ Ik zette m'n vingers in haar billen. Ze richtte zich half op en ging op me zitten. ‘'t Is zo lekker,’ zei ik, ‘zo lekker... zo spannend... zóóó...’
Toen begon ze te huilen. Haar mond hing open, en terwijl we vreeën, druppelden haar tranen op mijn borst. ‘Je doet het alleen voor de spanning,’ schokte ze, ‘je gebruikt me.’
Ten slotte richtte ze zich op. Wijdbeens bleef ze staan, op het bed, over me heen. Ik stak een hand naar haar uit, maar ze stapte van het bed af en begon zich aan te kleden. ‘Je gebruikt me,’ zei ze steeds maar. ‘Je gebruikt me... voor de spanning!’ Ze trok haar schoenen aan, bleef nog even naar me staan kijken en vertrok toen.
Ik begreep niet wat er gebeurd was. Het was heel erg donker in huis. Ik stond op, liep naar de trap om te horen of ze er nog was, maar alles was stil. Ik sloot de deur; plotseling had ik grote behoefte me te douchen. Terwijl, nog altijd in het donker, het water over mijn lichaam spoelde, drong zich een herinnering aan me op aan een grote uitslaande brand die ik lang geleden op een nacht in februari had bekeken. Het was die nacht bitter koud geweest, maar de brand had mij zo verhit dat ik onder het kijken een enorme behoefte had gekregen aan een groot glas citron pressé. De volgende dag, toen ik nog een keer langs het uitgebrande gebouw was gelopen, had ik gezien dat er ijspegels van het bluswater aan de verkoolde balken hingen. Bij die herinnering kreeg ik het opnieuw warm en koud tegelijk. Ik kwam onder de douche vandaan, droogde me af en kleedde me aan.
Vanuit de achterkamer keek ik naar de overkant. Bij Carla brandde het licht. Ik ging zitten, nam de telefoon van de haak en draaide haar nummer. Ik zag aan de overkant een schaduw achter de gordijnen. ‘Hallo,’ klonk haar stem in mijn oor; ze schraapte haar keel. Ik zweeg. ‘Hallo,’ zei ze nog een keer vragend. ‘Ben jij het Erik... Erik... doe niet zo vervelend, Erik.’ De gordijnen aan de overkant schoven iets uiteen. Ik zag haar kijken. ‘Erik...’ klonk haar stem.
Ik brak af en wachtte. Nadat ik een tiental minuten onbeweeglijk in het donker was blijven zitten, trok ik m'n jas aan, ging naar buiten en fietste om het huizenblok heen. Aan de voorkant was bij Carla alles donker. Ik reed haar straat uit en weer terug. Het speet me dat ik niet wist waar ik Vonne moest zoeken. Ik bedacht dat ze misschien wel in het café zou zijn, maar ik had geen zin meer om nog een keer de stad in te gaan.
Terug in huis kleedde ik me uit en ging in bed liggen. In de verte sloeg een kerkklok drie keer.
Ik werd wakker van de telefoon die klonk als een echo van de klok. Met een slappe arm nam ik op. ‘Waar blijf je nou?’ vroeg Vonne. ‘Waarom ben je niet hier?’
Ik schraapte m'n keel: ‘Ik voel me ziek,’ zei ik.
‘Onzin,’ zei ze, ‘dat zeggen ze allemaal... Kom hierheen, en maak een beetje voort!’ Voor ik nog had kunnen tegenspreken, had ze de verbinding al verbroken.
De zon scheen verblindend toen ik buitenkwam. Ik voelde me moe en ik was me er ten zeerste van bewust dat ik me geen raad meer wist. Onderweg naar het park raakte ik mijn weerzin niet kwijt, en toen ik Vonne van het terras af zag komen rennen om mij te omhelzen, raakte ik vervuld van schaamte en een misselijk makend gevoel van onmacht.
Zoals altijd babbelde ze aan één stuk door. We liepen samen door het park naar het pierenbadje, waar ze me deed zitten op het lage muurtje. Ze sloeg een arm om me heen en bracht haar mond tegen m'n oor. ‘Ik hou van je,’ fluisterde ze, ‘ik wil je voor mij alleen hebben; helemaal alleen voor mezelf.’ Ik knikte. ‘Wat ben je stil?’ vroeg ze. ‘Je hebt nog helemaal niets gezegd.’ Ik schudde m'n hoofd. ‘Ik weet het niet,’ zei ik.
‘Hou je ook van mij?’ vroeg ze.
‘Natuurlijk,’ zei ik, maar het klonk niet overtuigend. En om mijn schamele liefdesverklaring enige kracht bij te zetten, zei ik: ‘Laten we ook eens naar jouw huis gaan.’ Ze keek me verwijtend aan. ‘Dat hád ik je toch al gezegd,’ zei ze, ‘er slaapt een meneer in m'n bed.’
We zwegen allebei. ‘Als je niet meer wilt, moet je 't me zeggen,’ zei ze, en ze liet me los.
‘O, jawel,’ zei ik haastig, ‘lieve Vonne, overal wil ik, en altijd!’
‘Woorden,’ zei ze schamper, ‘woorden, woorden en alleen maar woorden. Als je me echt zou willen, dan liet je me niet midden in de nacht in het donker weggaan!’ Ze stond op en liep weg. Ik zat waar ik was en bleef zitten, vermoeid, verbitterd, zwelgend in spijt en zelfbeklag. Om me heen verstierven de geluiden van de dag. De schaduwen werden al langer en ik zat er nog steeds toen ik al
| |
| |
niet veel verder meer kon zien dan de rand van het badje.
Eindelijk stond ik op; ik slenterde terug naar het terras, waar mijn fiets was blijven staan. Ze belt me, dacht ik, morgen.
Ik bleef thuis, de volgende dag en de dag daarna; van Vonne kwam geen bericht. Ik wist niet meer wat ik doen moest; mijn gedachten bleven leeg. De derde dag na ons gesprek bij het zwembad bleef ik tot na drieën in m'n bed liggen. Eindelijk dwong ik mezelf op te staan; ik trok m'n jas aan over m'n pyjama en stak de straat over naar de snackbar.
Teruggekomen hoorde ik, toen ik de straatdeur openduwde, de telefoon gaan. Ik rende drie treden tegelijk naar boven, onderwijl wanhopig zoekend naar m'n huissleutels; maar ik vond ze niet en achter de deur belde maar steeds de telefoon. Ik duwde tegen de deur; hij sloeg open. Ik nam de telefoon op, ging buiten adem zitten aan de tafel en daar zag ik mijn sleutels liggen.
‘Zat je op de wc?’ vroeg Vonne aan de andere kant van de lijn, grinnikend.
‘Ik trok even een loempia uit de muur,’ zei ik hijgend. Ze lachte: ‘En heb je verder nog iets leuks gedaan, de laatste dagen?’ Ik aarzelde. ‘Ik weet het niet meer,’ zei ik.
‘En wat gaan wij nou verder...’ Ik onderbrak haar: ‘Vonne... ik vind het allemaal een beetje moeilijk.’
‘Wil je liever dat ik ophang?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik, ‘ik wil háár geen pijn doen, maar... 't is de wroeging en... en ik hou natuurlijk ook heel veel van Carla.’
‘Zal ik dan maar liever ophangen, Erik?’ vroeg ze nog een keer. Er is geen vrouw zoals jij, dacht ik, maar ik zei: ‘Doe maar.’
Ze had de verbinding al verbroken. Hoe kan dat nou, dacht ik terwijl ik de hoorn nog in de hand hield, dit had ik allemaal niet willen zeggen. Ik keek op de klok: het was vier uur. Ik zie haar nooit meer terug, dacht ik, en ik probeerde me tevergeefs haar gezicht voor de geest te halen.
Ik waste me, schoor me zorgvuldig en staarde in de spiegel. Toen poetste ik m'n schoenen, trok schone kleren aan en ging de stad in. Achter het museum, tegen de zuidwand van het plein, keek ik, tegen een lantarenpaal geleund, lange tijd naar de parfumreclame met Vonnes gezicht.
Ik liep een parfumerie binnen en vroeg naar de grootste verpakking van haar merk. De juffrouw bekeek me of ik een onzedelijk voorstel deed en liet me de bestelling herhalen. Na mijn bevestiging liep ze mompelend naar achteren. Ze kwam terug met een flacon van anderhalve liter eau de toilette, die ze voor me op de toonbank zette.
Ik keek naar de fles. ‘Is dit wel het juiste merk?’ vroeg ik, zwakjes. Vonne stond niet op het etiket, wel de gestileerde letters die bij het merk hoorden. ‘Jazeker,’ zei de juffrouw, ‘misschien had meneer de nieuwe verpakking nog niet gezien.’ Ik gaf toe. Daarop ging ze aan het werk met linten, strikken en vellen papier. Ik betaalde en vertrok. Ik voelde me belachelijk met het kolossale pak onder m'n armen, en ik wist niet waarheen ik gaan moest. Ik vermeed het park en fietste met een grote boog om de Cineac en het café heen. Dwars door de stad slingerde ik tot ik opeens, zonder dat ik wist hoe ik er gekomen was, voor Carla's huis stond.
Ze liet me zwijgend binnen, en zwijgend zette ik het pak met de strikken en linten voor haar op tafel. Ze keek van mij naar het pak, leek iets te willen gaan zeggen, maar bleef in het eerste woord steken. ‘Maak nou maar eerst open,’ zei ik, ‘misschien vind je 't wel helemaal niet lekker.’
Ik vreesde dat ze, toen ze de fles had uitgepakt, erin zou blijven. Ze begon over haar hele lichaam te beven, sloeg de handen voor haar gezicht, stamelde: ‘Maar Erik... maar...’ en barstte in snikken uit. ‘O, Erik,’ huilde ze, ‘zo'n heerlijke lucht...’ Ze sprong overeind, sloeg haar armen om mijn nek en begon me wild te kussen. ‘O, Erik... o, Erik, ik hou zo veel van je... dat je weer terug bent...’
*****
Vonne keek me aan met ogen troebel van de drank. ‘Heb je nog wel aan me gedacht, Erik, al die jaren,’ vroeg ze. ‘Hoe lang is het eigenlijk wel geleden?’ voegde ze er pathetisch aan toe. ‘Tien jaar,’ zei ik, ‘bijna tien jaar.’ Tien jaar had ik haar niet gezien. In die jaren was ze een vrouw zonder gezicht geweest, geassocieerd met plekken in de stad en een herinnering aan onheldere gesprekken. Ik had de klank van haar stem niet meer in mijn oren gehoord, en haar gezicht had ik niet meer scherp in beeld kunnen krijgen.
Ja, ik had zelfs erg vaak aan haar gedacht, meer dan ik indertijd had begrepen. Het had me verbaasd, hoe lang het duurde voordat ik haar kon vergeten. In het begin ging er haast geen dag voorbij dat zij niet in mijn gedachten was. Een half jaar na ons laatste telefoongesprek kwam ik haar voor het eerst weer tegen. Het had al dagen geregend; op een middag fietste ik dicht langs de huizen over het trottoir, waar ik me enigszins beschermd voelde tegen het noodweer. En plotseling stond zij daar, over haar fiets gebogen. Ik hield stil en probeerde mijn stem in bedwang
| |
| |
te houden. ‘Dag Vonnie,’ zei ik. Ze keek op. ‘Zie ik er uit alsof ik Johnny heet?’ zei ze gepikeerd. ‘Je leek even op iemand die ik ken van vroeger,’ zei ik.
Ook daarna bleef ze nog heel lang om me heen cirkelen: in de zomer stak ze in het Griekse plaatsje Mistras vlak voor me de weg over. In een reflex wilde ik me achter een door klimop overwoekerde Byzantijnse gevel verschuilen. Ik dacht: hoe kan iemand binnen één jaar zó veranderen! En toen: ik kom niet tot rust; ik zie schimmen.
Terug in de stad ontwaarde ik haar in een telefooncel voor het station; ze kwam me tegemoet lopen over het zebrapad; in een boekwinkel stond ze naast me; en ik ontdekte haar tussen het publiek bij een televisieconcert. Eens, juist op het moment dat ik de tram uitging, stapte zij in.
Maar ze reageerde niet op de vragende blikken die ik haar toewierp, en ik begon me zorgen te maken dat ik haar mogelijkerwijs helemaal niet meer zou herkennen als ik haar ooit nog zou tegenkomen op straat.
Op een nacht (Carla was laat weggeweest en ik had haar in de stad opgepikt) vonden we, thuiskomende, de deur geopend en het licht in de gang aan. Er lagen jassen van de kapstok op het aanrecht en Carla miste een paar schoenen. Ik zei: ‘Als er een dief is, heeft hij kennelijk reden om niet opgemerkt te willen worden. Het lijkt me beter niet op zoek te gaan, want je weet maar nooit wat iemand doet...’ Maar Carla wilde het zeker weten en ging erop af.
Ik bleef in de kamer zitten lezen. Boven me hoorde ik gestommel en gedempt stemgeluid. Hoe kan dat nou, dacht ik, ik heb helemaal geen zolder! Ik deed de buitendeur open en liep de trap op. In een diepe kast trof ik Carla aan in gevecht met iemand die zij in een kussensloop had verborgen. Zij probeerde het sloop dicht te binden over het hoofd van de inbreker. ‘Ik naai haar in een zak,’ zei ze, ‘die hoer!’
Ik aarzelde voor ik tussenbeide durfde te komen, want in het schemerdonker van de zolderkast kon ik niet goed onderscheiden wie Carla was en wie de inbreker. Ik moest er nog maar eens goed over nadenken, zei ik tot mezelf, en toen zag ik helemaal niets meer.
*****
‘Ben jij ooit nog naar het terras teruggeweest?’ vroeg ze. ‘Je moet me alles vertellen, Erik.’
Carla was al naar bed, maar Vonne leek vast van plan te blijven tot de volgende ochtend. ‘Ik ben er nog een keer langs gelopen, om zo'n beetje naar je te kijken uit de verte,’ zei ik. Ze knikte, alsof ze met mijn antwoord wilde instemmen. ‘Maar ik was er al niet meer!’ zei ze, en toen dat ze nog verder wilde drinken.
Ik haalde een nieuwe fles uit de keuken. Toen ik terugkwam, stond zij achter mijn bureau over mijn schrijfwerk gebogen. ‘Sinds wanneer schrijf jij gedichten?’ vroeg ze. Ik haalde m'n schouders op. ‘Al zó lang.’
‘En over wie heb je het híer?’ Ze wees met een rood gelakte nagel naar de laatste regel van de eerste strofe: ‘naar jou... Wie is dat?’ Ik keek over haar schouder mee. ‘Dat weet ik zelf nog niet goed,’ zei ik. Ze keek me spottend aan; toen las ze hardop: ‘Zou mijn woord... (Je moet dat ach laten staan, Erik, dat lóópt mooier:) Ach, zou mijn woord een vogel zijn... die in de vroege ochtend...’ Ze maakte een wegwerpgebaar met haar arm. ‘Laten we nog wat drinken.’
Ik hield de fles omhoog. ‘Maar niet hier!’ zei ze.
Ik kreeg een vreemd gevoel van herhaling. 't Kán helemaal niet, dacht ik, die dingen gebeuren niet in het echt. Ze zag mijn vertwijfeling en nam me bij m'n arm. ‘Kom,’ zei ze, ‘we gaan.’ Ze nam me de fles af, zette hem op tafel en leidde me de kamer uit, de trap af. Buiten kwam ze dicht achter me staan. ‘Ik had je toch meteen al gezegd dat ik je nog wel zou krijgen...’ fluisterde ze.
Voorzichtig draaide ik de deur in 't slot. ‘Maar...’ zei ik, ‘maar waarom? Waarom nu, en niet al tien jaar geleden?’
‘Stil maar,’ zei ze. Ze legde een vinger op mijn lippen. ‘Stil maar... er moet nog wat te vragen overblijven... Ik heb je zo gemist, diertje, al die jaren.’
|
|