| |
| |
| |
Uit het Oosten niets nieuws
M.C. Brands
M.A.P. Nollen
Toen in de jaren zestig veel Afrikaanse staten politieke onafhankelijkheid verwierven, vroeg een van de nieuwe staatshoofden eens aan de Britse prins Philip wat self-government zoal inhield, bijvoorbeeld in hun verhouding met Londen. De prins-gemaal moet toen hebben geantwoord dat hij daar weinig over kon zeggen omdat hij weinig ervaring met zelfbestuur had.
Hetzelfde geldt voor de meeste landen in Centraal- en Oost-Europa. Slechts weinige hebben in de moderne tijd een langere periode van politieke zelfstandigheid gekend. De meeste maakten deel uit van een groot imperium. Om sommige ervan werd bovendien door vier rivaliserende rijken gestreden. Vooral de Balkan is een gebied waar bij herhaling de politieke aardlagen over elkaar heen geschoven zijn, evenals Polen. Polen ontwikkelde zich in de loop der eeuwen van een groot rijk, via interne onrust, naar een opgedeelde staat. In de 18de eeuw werd het drie maal door de grote buurmogendheden onderling verdeeld. Het rampzalige Molotov-Ribbentrop-pact van augustus 1939, waarmee Hitler en Stalin Polen als buit verscheurden, wordt terecht de vierde Poolse deling genoemd. Het land, waar de Sovjetminister van Buitenlandse Zaken Molotov minachtend over sprak als ‘de bastaard van het verdrag van Versailles’, was bij de gratie van verzwakte grote buren in het interbellum twintig jaar lang politiek zelfstandig geweest.
| |
Versailles
De zelfstandige Poolse staat was evenals vele Oost- en Centraaleuropese landen een creatie van ‘Versailles’. De vredesconferentie sloot in 1919 niet alleen de Eerste Wereldoorlog af, maar pretendeerde ook een Nieuw Europa te hebben gecreëerd dat vrijer en vreedzamer zou zijn. Het waren immers de autocratische, politiek achterlijke centrale mogendheden geweest die de oorlogsrampspoed over Europa hadden gebracht. Vrijheid en democratie zouden van Europa een vreedzamer continent maken.
Ongeacht alle goede intenties is datzelfdeverdrag van Versailles volgens sommige historici een van de meest conflict oproepende overeenkomsten van de moderne geschiedenis geworden. Vooral het principe van zelfbeschikking bleek in de lappendeken van Oost-Europa juist buitengewoon explosief van aard te zijn. Dat het grootste deel van de Centraal- en Oosteuropese bevolking Slavisch is, garandeerde geen vreedzaam samenleven tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Polen en Russen, Tsjechen en Slowaken, Kroaten en Serven hebben in de loop der eeuwen, vol onderdrukking en oorlogsgeweld, weinig begrip voor elkaar ontwikkeld. Haat, wraak en wantrouwen zijn hier de gevolgen van.
Voor een Nederlander, die zelden de eigen politieke toestand beziet in historische termen, is het schier onbegrijpelijk hoe men in de Balkan nog kan terugverwijzen naar 1389 of 1877, als ware het de dag van gisteren. De geschiedenis blijkt daar te blijven voortbestaan in het heden. In Centraal- en Oost-Europa is, in Faulkners woorden, ‘the past never dead. It's not even past’. Het verre verleden, vol moord en doodslag, roept nog altijd om wraak.
| |
Zelfbeschikking
In 1919 stond voor de overwinnaars en vredestichters één ding vast: de vermolmde ‘gevangenis der volkeren’, zoals de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie genoemd werd, had haar tijd verre overleefd en viel nu na de nederlaag uiteen. Al eerder had het Osmaanse Rijk de macht over zijn imperium grotendeels verloren. Dit soort veelvolkerenstaten waren uit de tijd. Zij vormden een ontkenning van de moderne ideeën over zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Het jaar 1919 werd bezongen als een van de grootste bevrijdingen uit de wereldgeschiedenis. Nog nooit tevoren waren in één vredesconferentie zoveel naties bevrijd. Maar is dat achteraf gezien wel zo?
Achter het idealistische zelfbeschikkingsrecht schuilt een duistere keerzijde. Het optimistische, op naties gebaseerde, zelfbeschikkingsideaal kwam voort uit het
| |
| |
groeiende nationaliteitsbesef van de 19de eeuw. Anderzijds bracht het nationalisme een expansief, hegemoniaal element voort. Hitler importeerde, op basis van nationalisme, een virulent racisme, dat zijn oorsprong vond in het pan-germaanse ideaal van de 19de-eeuwse Habsburgse dubbelmonarchie. Parallel aan het pan-germanisme ontstond het pan-slavisme in Rusland. De pan-slavisten hadden duidelijk ambities ten opzichte van de kleine landen in Centraal- en Oost-Europa.
In 1919, onder druk van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en een euforisch toekomstbeeld, kreeg het optimistische, maar weinig met de werkelijkheid strokende, zelfbeschikkingsideaal een kans. Landen in Centraal- en Oost-Europa werden politiek zelfstandig. Zolang de grote buurlanden, Rusland en Duitsland, zwak bleven, kon deze zelfstandigheid zich handhaven. Zodra de Duitsers en de Russen echter als grote mogendheden terugkeerden op het wereldtoneel, werd de toekomst voor de landen van Centraal- en Oost-Europa onzeker. Zowel in Duitsland als in de Sovjetunie ontstond een gevaarlijke combinatie van kracht en expansieve idealen. Toen deze twee grote, hegemoniale machten in september 1939 ook nog een akkoord wisten te bereiken, was het met de zelfstandigheid van de jonge naties in Oost- en Centraal-Europa snel gedaan.
Nu is de vraag of in het interbellum daadwerkelijk sprake was van zelfbeschikking in Centraal- en Oost-Europa. Wat voor het ene volk vrijheid en politieke zelfstandigheid betekende, hield voor het andere onderdrukking in. Een goed voorbeeld is Tsjechoslowakije. Het was van het begin af duidelijk dat zoiets als een Tsjechoslowaakse natie niet bestond. De Slowaken, die een geheel andere historische ontwikkeling hadden dan de Tsjechen, die het voor het zeggen zouden krijgen, bleven het Praagse bestuur als een vreemde overheersing zien.
Hoe moest men in 1919 de grenzen trekken van nieuwe nationale staten waar de diverse bevolkingsgroepen zo door elkaar wonen? Lord Curzon nam destijds de onmogelijke taak op zich om, op goede gronden (taal, afkomst, godsdienst, e.d.), de grens tussen het herrezen Polen en de latere Sovjetunie te helpen trekken. Het minderhedenvraagstuk was een natuurlijk gevolg van het trekken van een grens binnen wat daarvoor nog grote bestuurlijke eenheden waren geweest. De Curzonlijn is in 1920 niet doorgevoerd, maar Stalin wist door het verdrag met Hitler in 1939 zijn rijk tot deze grens uit te breiden. Toen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog Churchill en Roosevelt aarzelden in te stemmen met een terugkeer naar de schandelijke toestand van 1939, herinnerde Stalin hen aan het feit dat het Westen in 1919 zelf die regeling had voorgesteld. Zo schoof de grens tussen Polen en de Sovjetunie als een harmonica heen en weer. De verschuivingen gingen niet alleen gepaard met nieuwe kaarten en atlassen, maar met grote gedwongen volksverhuizingen, in dit geval vooral naar Duitse gebieden die Polen na 1945 bezette. Vandaar dat sindsdien in Wroclav, het vroegere Duitse Breslau, zoveel Oostpools wordt gesproken. De ironie van het noodlot wil dat Polen nu een veel homogenere staat is dan voor 1939.
| |
Democratisch experiment
De vele staten die in 1919 zijn geschapen als zelfstandige politieke eenheden hebben amper de tijd gekregen om een eenheid te vormen of echt zelfstandig te worden. In het klimaat van Wilsons optimistische ideaal moesten er in Centraal- en Oost-Europa parlementaire democratieën naar westers model ontstaan. Behalve in Tsjechoslowakije, bleken deze geen lang leven beschoren te zijn. De oorzaken van het mislukken van het democratische experiment, verschillen van land tot land. Over het algemeen kende dit deel van Europa van oudsher een sterke bureaucratische traditie, gepaard aan een archaïsche en patriarchale samenleving. Zonder industriële vooruitgang en landhervormingen konden de idealen van de Franse revolutie in dit gebied nauwelijks wortel schieten. Al in de jaren twintig maakte in de meeste landen de democratische façade plaats voor autoritaire en corrupte regimes.
Een federale staatsvorm had aan de diverse bevolkingsgroepen tegemoet kunnen komen, maar nieuwe staten die nog volop bezig zijn een politiek centrum te creëren, missen meestal de kracht om tegelijkertijd een proces van machtspreiding en federalisering in te voeren. Een zwak centrum kan dat niet aan.
De jonge naties hadden in het interbellum niet alleen te kampen met interne problemen. Vanwege onopgeloste grens- en minderheidskwesties bleven de onderlinge verhoudingen veelal gespannen. Men denke slechts aan wat Tsjechoslowakije overkwam na de conferentie van München in 1938, toen Praag behalve met de Duitse agressie ook nog te doen kreeg met vijandelijkheden van Poolse en Hongaarse kant. Nog sterker dan elders in Europa scheen hier de ‘wet van de oneven getallen’ te gelden: buurlanden gaan zelden met elkaar vriendschappelijke relaties aan, maar knopen die wel aan met één
| |
| |
land verderop (1 + 3 + 5, niet 1 + 2).
Naast interne en onderlinge verdeeldheid speelde de externe afhankelijkheid een belastende rol. Slechts weinige van de nieuwe staten konden economisch op eigen benen staan. Zij hadden lange tijd voor een groot deel tot het Duitse economische imperium behoord en konden zich daar na hun politieke onafhankelijkheid niet van losmaken. Na 1945 richtten zij zich gedwongen op de Sovjetunie. De Sovjetoverheersing was in Centraal- en Oost-Europa niet alleen buitengewoon tiranniek, maar duwde de meest ontwikkelde landen bovendien terug in de achterlijkheid. Berlijn en Wenen waren toonbeelden van vooruitgang geweest voor de onderhorige landen in oostelijk Europa, vergeleken bij Moskou.
| |
Sovjetoverheersing
Ten tijde van de Sovjetoverheersing werd het nationale vraagstuk van Centraal- en Oost-Europa door ontkenning en onderdrukking eenvoudigweg ‘opgelost’. Door middel van harde repressie werden de diverse nationaliteiten gedwongen samen te leven. De communistische regimes hebben weinig voor het arme deel van Oost-Europa gedaan. Met de bedoeling om uitbuiting van het arbeidersproletariaat te voorkomen, pleegden de regimes op gruwelijke wijze roofbouw op mens en natuur. Werkelijke integratie paste niet in de communistische theorieën. Het vreedzaam leren samenleven van verschillende sociale groepen stond haaks op een leer waarin voortdurend gesproken werd van vernietiging van de klasse- of andere vijanden.
De door het communisme onderdrukte volkeren moesten hun nationale geschiedenis vergeten; er kwam een nieuw geschiedbeeld, waarin de eigen historie en collectieve identiteit van landen en regio's niet meer meetelden. Marx ging er vanuit dat de nationale staat zou opgaan in een internationale communistische heilstaat. Het nationalisme werd als tijdverschijnsel door de grote Duitse denker nooit serieus genomen. Een zelfbewuste arbeidersklasse zou de wereldrevolutie kunnen ontketenen. In dit verband schreef Marx in 1852 een serie artikelen in de Daily Tribune waarin hij pleitte voor uitbreiding van de Duitse invloedssfeer in Centraal-Europa. Ten einde het proletariaat voor te bereiden op de revolutie, moesten de achterlijke Slavische naties geabsorbeerd worden door het industrieel en cultureel ontwikkelde Duitsland. Lenin en Stalin interpreteerden Marx' visies uiteraard naar eigen behoefte. Het communisme bleef, nu vanuit de Sovjetunie, een export-ideaal. De vanuit Moskou gedirigeerde Comintern streefde naar omverwerping van de kapitalistische regimes.
Dat met het einde van de communistische onderdrukking de spoken van het nationalisme (wat een nog inadequatere term is voor etnische, stam- of lokale conflicten dan particularisme) weer zouden verschijnen was te voorzien, tenminste voor hen die het wilden zien. Daar werd echter weinig over gesproken. De strijd tegen het communisme ten behoeve van de onderdrukte volkeren had de prioriteit. Deze volkeren al voor hun bevrijding te verdenken van wraakzucht ging niet aan. Wat er na de bevrijding in Centraalen Oost-Europa zou gebeuren, was voor iedereen een zaak voor later. Dat later is eerder gekomen dan verwacht.
Bijna niemand had namelijk zo'n schielijke ineenstorting van de Sovjetunie kunnen voorzien. Grote rijken plegen niet van de ene op de andere dag ten onder te gaan; ‘they just fade away’. Het wonderlijke is dat Gorbatsjov het anders heeft gedaan en, nog wonderlijker, dat hij daarvoor de ruimte heeft gekregen. In feite begon de ondergang al voor zijn tijd, maar door de Koude Oorlog en verhuld achter een retoriek van grootsheid en succes werden de feiten omtrent de crisissituatie angstvallig ontkend.
| |
Communistische erfenis
Centraal- en Oost-Europa bleven zitten met de giftige en rijk met tijdbommen bezaaide erfenis van het communisme. Geschoold als zij waren in de dialectiek van ‘het doel heiligt alle middelen’ hadden de communistische machthebbers het nationalisme al aan zich proberen te binden. Na de val van de communistische regimes kwam al spoedig een ranzig soort samenwerking tussen nationalistische extremisten en de vroegere machthebbers tot stand. Om hun invloed te behouden, gingen de (ex)-communisten nu een ander soort strijd aan. Het nationalisme en het communisme vormen een gevaarlijke combinatie in een ideologisch klimaat dat beheerst wordt door de leegten na de ineenstorting van de partijstaat, waarin de oude leuzen van de communistische retoriek geen weerklank meer vinden.
Het is niet verwonderlijk dat in de voormalige ddr die leegten het scherpst aan de dag treden. Aan de ene kant zijn de vroegere ddr-burgers beter af dan hun lotgenoten uit andere Oosteuropese staten. Geen enkel ander land krijgt immers zoveel hulp, zo'n 200 miljard Mark jaarlijks. Anderzijds verloren de Oostduitsers bijna hun hele identiteit. De ddr paste in de oude Duitse traditie van de ‘Obrigkeitsstaat’, waarin de staat met grote
| |
| |
gestrengheid bijna alles regelt en heel veel móét. Mocht het communisme in het algemeen al geen goede leerschool voor vrijheid zijn geweest, in de ddr, waar een merkwaardige mengeling van marxisme en Pruisendom ontstond, was van vrijheid nog minder sprake. Door medeverantwoordelijkheid te ontkennen werd in de ddr ook de verwerking van het nazi-verleden verhinderd.
Bovendien bestond in de ddr, zelfs bij tegenstanders van het regime, grote trots op wat er economisch, ondanks handicaps en achterstand ten opzichte van het Westen, in deze nieuwe staat bereikt was. De ddr behoorde tot de eerste vijftien industriële landen. Maar sinds de revolutie van 1989 wordt bijna het gehele Oostduitse industriële potentieel van het land als oud schroot afgedankt, omdat het niet kan meeconcurreren in een vrije wereldeconomie die veel minder met staatsinterventie werkt dan de vroegere ddr.
De uitbarstingen van geweld in de voormalige ddr de laatste tijd, met andere tekenen van intolerantie, hebben veel aandacht getrokken. Het is nog te vroeg om antwoord te geven op de vraag of in het verenigde Duitsland het neonazisme zich aan het breed maken is. Het is wel zeker dat de Bondsrepubliek een uitzonderlijk land blijft, bepalend voor de toekomst van Europa. Omdat het sinds de vereniging de grootste en sterkste natie van Europa is geworden, worden weer hegemoniale neigingen aan dit verenigd Duitsland toegeschreven. Anderzijds torst Duitsland op dit moment de zwaarste last van de communistische erfenis. Een last waar de andere westerse partners weinig in delen. Hiermee keert Duitsland terug naar een oud dilemma: enerzijds is het te sterk, anderzijds te zwak voor de taak die het krijgt opgelegd.
| |
Oost-Europa
De explosies van vreemdelingenhaat in de voormalige ddr, hoe verontrustend ook als signaal, zijn gering vergeleken met het grove oorlogsgeweld aan de zuidflank van Europa: Kaukasus en Balkan. De botsing van volkeren, religies en culturen is het gevolg van talloze wisselingen in het patroon van onderdrukking en onderdrukt worden. Dit heeft wraakgevoelens opgeroepen die eeuw na eeuw zijn overgeërfd. Het verleden van Oost-Europa is een beurtzang van pijnlijke nederlagen en hegemoniale machtspretenties. Vele volkeren in het oostelijk deel van Europa koesteren een - al dan niet mythisch - groots verleden. De etnische herinneringen aan dit groot-zijn, worden versterkt in tijden van onderdrukking. Aan hun tweeslachtig verleden ontlenen deze volkeren een identiteit.
Het expansionistische Groot-Servië is hiervan natuurlijk een voorbeeld. Niet veel volkeren cultiveren een nederlaag van zeshonderd jaar geleden zoals de Serviërs dat doen met de slag op het Merelveld (in het huidige Kosovo) in 1389 tegen de Osmanen. Zo rechtvaardigen zij een aanspraak op Kosovo die niet kan worden opgegeven, ook al groeit het aantal Albaniërs en wordt het percentage Serviërs relatief kleiner.
Sinds het wegvallen van het sterke communistische gezag, viert de vendetta in delen van Oost-Europa hoogtij; het gebrek aan effectief staatsgezag geeft de bevolking de kans om het recht in eigen hand te nemen. In sneltreinvaart lijkt een lang verdrongen en onverwerkt verleden in wraakoefening te exploderen. De vergelding van oude moorden roept om nieuwe vergelding. Het voormalige Joegoslavië geeft hiervan de meest dramatische voorbeelden. De burgeroorlog zal weer een erfenis van wraakzucht nalaten.
Maar in het voormalige Joegoslavië is niet alleen die vendetta-traditie verantwoorde- | |
| |
lijk voor het geweld. In het land hebben vele elementen tegelijk de samenleving doen ontploffen. Als eerste is daar het ontbreken van interne homogeniteit. Waar men de grenzen in het gebied ook zal trekken, de bevolking woont zo door elkaar dat etnische minderheidsgroeperingen zullen blijven bestaan. Bovendien denken de Serviërs hun wraak te kunnen legitimeren, omdat zij in de Tweede Wereldoorlog aan Kroatische vervolging blootstonden. De met de Duitsers collaborerende Kroaten (Oestasja) voerden een bloedige terreur tegen het Servische bevolkingsdeel. Ten gevolge hiervan woedde een burgeroorlog die meer slachtoffers eiste dan het Duitse repressieve bewind. Ten slotte hebben ook hier de (ex)-communistische machthebbers van het voormalige Joegoslavië een stevig verbond met de extreem-nationalisten gesloten. In geen enkel ander Centraal- of Oosteuropees land kunnen de mogelijkheden van een dergelijk verbond zo uitgebuit worden als de Servische leider Slobodan Milosovic momenteel doet. Hij maakt gebruik van de ex-communistische machthebbers en hun instituten. Deze zien hun belangen gediend bij een burgeroorlog, omdat het democratische hervormingen vertraagt, waardoor de vertrouwde bureaucratie zich kan herstellen. De ex-communisten hopen zo hun macht te consolideren.
| |
Revisionisme
Het Westen staat nu machteloos tegenover deze erfenis van het communistische regime. Het is inmiddels duidelijk dat aan de onderhandelingstafel niets bereikt kan worden. Het optimisme dat het eerste staakt-het-vuren opriep, heeft allang plaats moeten maken voor een cynisch pessimisme. Heldere politieke doelen ontbreken, laat staan dat westerse ideeën verwezenlijkt zouden kunnen worden. Apartheid, het geografisch scheiden van volkeren, is onaanvaardbaar, zo niet onmogelijk. Het zou leiden tot massale volksverhuizingen naar gebieden waar zonder twijfel nieuwe conflicten zullen ontstaan. Het idee om binnen een federatie min of meer zelfstandige republieken te handhaven doet niets af aan de problemen van nationale minderheden. Hoe dan ook, wraak, onderdrukking en oorlogsgeweld zullen voorlopig blijven bestaan.
Bij deze problemen en nieuwe verantwoordelijkheden worden in het Westen stemmen gehoord die een terugkeer naar het jongste verleden verwelkomen. Men leest steeds vaker dat voor Joegoslavië het communisme zo gek nog niet was, en dat wellicht alleen een hard regime als dat van Stalin en Tito orde en rust kunnen brengen in dit soort streken. Dit is een onjuiste conclusie. De communistische onderdrukking heeft niets afgedaan aan de aard van de conflicten, zodat er momenteel sprake is van een uitgesteld en verhevigd effect. Een staat als Joegoslavië mist een geloofwaardige supranationale ideologie, waardoor nationale minderheden zich buitengesloten voelen. Dat is nooit anders geweest.
De relatieve rust die West-Europa in de Koude Oorlog heeft genoten, is voorbij. In ongeveer 1960 brak een comfortabele tijd van vrede en welvaart aan die wreed is verstoord. De angst en weerstand bij een Balkanconflict betrokken te raken zijn groot, evenals de onenigheid tussen de Westeuropese partners. 1989 heeft de Europese plannen van 1992 ingehaald en de voortgang van de Europese integratie staat ter discussie. Nu Oost- en Centraal-Europa weer bij het continent horen, moet er gedeeld worden. Het is echter onzeker of de som van de te verdelen goederen, vrede en veiligheid, wel hetzelfde niveau zal blijven halen. De verwarring van deze tijd lijkt amper te kunnen worden overtroffen, maar dergelijke indrukken zijn misleidend. Hoe vaak werd al niet beweerd, dat het niet erger zou kunnen worden? Steeds weer heeft de geschiedenis zulke uitspraken op korte termijn gelogenstraft.
Een synthetisch geschiedbeeld van die helse 20ste eeuw met zijn immense scheppings-, maar vooral vernietigingskracht, zal op zich laten wachten. Zal er een tijd komen dat men daartoe in staat is? Voor deze eeuw zal wellicht gelden wat een Duitse classicus, door Spengler geciteerd in een brief, zei over de tijd van Tacitus: ‘Wee het tijdvak, dat het werk van Tacitus geheel zou kunnen begrijpen.’
|
|