Hollands Maandblad. Jaargang 1992 (530-541)
(1992)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Titus Hommema
Ontbinding
Als de laatste hoer de laatste rode lamp gedoofd heeft,
Als de laatste dief de laatste late wandelaar beroofd heeft,
Als na het laatste applaus de laatste toneelspeler in de coulissen is verdwenen
En de laatste lantaren de lege straten heeft beschenen,
Als een kale aardas naar een sterreloze hemel steekt,
Als de natuur één voor één haar eigen wetten breekt,
Als de tijd zich voortsleept als een aangeschoten dier
En de ruimte omkrult als een schroeiend blad papier,
Dan vouwt de Grote Goochelaar de sluier samen,
Dan duwt de Grote Dobbelaar de stenen van zich af,
Waarmee hij een kalpa lang de honderdduizend dingen hun bestemming gaf,
Dan zegt de Grote Schaker ‘mat’ en doet de laatste zet,
Dan gaat de Grote Rabbi voor in het laatste gebed,
Waarvan het laatste woord is ‘amen’.
Big Bang
De knop bestond - noch hier, noch daar.
Ruimte was in haar besloten als een kleur
En de wereld rustte droomloos in haar
Tot, geruisloos als een rijstpapieren deur,
Zij zich openvouwde en de tijd uitgeurde
Als een kamperfoelie en de honderdduizend dingen,
Die ongebroken existeerden totdat dit gebeurde
Naar buiten sprongen en begonnen aan hun buitelingen.
Acrobaten in een hoge tent van zwarte zijde,
Die duiz'lingwekkend, oogverblindend, illusoir
Vliegen van trapeze naar trapeze en glijden
Langs de stralen van het eerste licht, dat gloorde
En als een waaier met ribben van ivoor
Openspreidde en de prille ruimte schoorde.
| |
[pagina 27]
| |
HagoromoGa naar voetnoot*
Haar sprong begonnen in een wereld zonder zwaarte,
Verstrikt geraakt in tijd en zwaartekracht,
Het haar een zwarte aureool, de ogen donk're vennetjes van klaarte
Danst zij op aarde door en weet niet wat haar wacht.
Het verenkleed glijdt van haar schouders op de grond,
De wind omvat haar naakte leest met slanke handen,
De pijnboom kronkelt van verlangen naar haar mond,
De zon haalt door haar haar een gouden kam met duizend tanden.
Als, gelijk een bamboe onder sneeuw, zich spant haar ruggegraat,
Haar borsten heilige bergen, waar op de top een tempel staat
Omgeven door een tempelhof van aarde donkerrood,
Dan houdt een visserman het verenkleed in zijn handen
En voelt opeens in buik en hart een nieuwe hartstocht branden
Voor het leven en de dood.
|
|