door ons oordeel; het dure is niet meer dan een ruilwaarde, bepaald door de markt.
Toegegeven moet worden dat de ruilwaarde van goederen op zichzelf zelden discussie waard is; maar over de relatie van de mens met het ruilmiddel kunnen wij uren doorgaan. Het begint bij de concrete vorm van het middel, vooral als dat munten zijn. Bankbiljetten en cheques zijn bijna abstracties; munten hebben een gedaante. Wie zich bankbiljetten voorstelt, wegfladderend in de wind, zou hun waarde en hun herkomst moeten kennen om er aandacht aan te kunnen geven. Wie muntstukken voor ogen roept die per ongeluk van een tafel geveegd zijn en wegrollen over een houten vloer, ziet er meteen een incident in, en deelt in de geamuseerde ergernis van hun bezitter.
Hij had zich het tasten over de vloer kunnen besparen door een portemonnee te gebruiken; maar een portemonnee, zoiets heeft men toch niet? Jawel, sommige mannen hebben ze, en priegelen er met duim en wijsvinger in om dubbeltjes en kwartjes op te halen. Mijn eigen vader had er een; die portemonnee was een bouwsteen van de barricade tussen ons. Voor vrouwen is het iets anders: die kunnen het zich veroorloven, een beursje en vingers met spitse nagels in dunne handschoenen.
De concrete munten lenen zich voor poëzie, niet voor onderzoek. Het intellectuele werk begint bij de relatie tussen de mens en het ruilmiddel in zijn abstracte vorm, als saldo op de rekening. Een betrekkelijk eenvoudig gegeven is de mogelijkheid om de druk van geldgebrek te verlichten door te besluiten tot een grote aankoop en daar even later van af te zien: ineens is al dat geld over, de zorgen zijn van de baan.
Minder verheugend is de kortstondige werking van meevallers, die iets heeft van een spiegelbeeld van het voorafgaande. Geef mij twintigduizend gulden, belastingvrij, en merk op hoe zich achter mijn glinsterende ogen plannen vormen om er zowel bedachtzaam als onbekommerd gebruik van te maken; constateer vervolgens dat de glinstering na enkele minuten uitgedoofd is als mijn plannen beginnen elkaar te verdringen.
Een zware onderzoeksopdracht zou zijn om de beperkte geldigheid van het oude adagium Wie wat bewaart, die heeft wat te bepalen. Op het peil van de dagelijkse uitgaven en nog een eind daarboven komt het niet uit. Wie zoveel mogelijk bewaart en zich onnodige uitgaven ontzegt, komt krap te zitten; wie koopt waar hij zin in heeft, merkt dat er toch altijd ongeveer hetzelfde beetje overblijft. Dat geldt waarschijnlijk niet voor iemand die buitensporige uitgaven doet, maar waar begint buitensporig? Het zou leerzaam zijn als daar onderzoeksresultaten over zouden zijn; en misschien verruimend als zou blijken dat buitensporigheid hoger ligt dan de burgerman tot nu toe vreesde.
Op een onpersoonlijk theoretisch plan zal vervolgens de vraag aan de orde moeten komen naar de ware waarde van goederen en vooral van diensten. Hoewel de eis van rechtvaardige verdeling van loon naar werken de laatste tijd zachter gesteld wordt dan twintig jaar geleden, blijft het onbevredigend, zo weinig verband als er herkenbaar is tussen de nuttigheid en de verdienstelijkheid van onze prestaties en hun beloning. Ik denk niet dat er in de praktijk veel aan verbeterd kan worden, maar het zou een onderhoudend spel zijn om de Redelijke Waarde vast te stellen van onze verschillende bijdragen aan de economie, en daar van tijd tot tijd mee bezig te blijven, omdat er steeds aanleidingen komen tot precisering en herziening. Voor de Redelijke Waarde van een overwinning op Wimbledon (f 5000, - + onkosten), van een optreden als popsinger in een stadion (dubbeltje per toeschouwer), van bijdragen aan bladen van de klasse van De Gids en Maatstaf (f 500, - per pagina), van het opzetten van opinie-onderzoeken (f 0,00 - gesloten beurzen) en van het opfleuren van de straten met elektrische draaiorgels (f 100, - negatief) zijn met geringe moeite voorstellen te formuleren. Veel andere werkzaamheden, waarvan de nuttigheid bepaald zou moeten worden, zullen moeilijker te waarderen blijken. Ondoenlijk is het nooit, en de resultaten zullen niet willekeuriger zijn dan de waardering van een roman van Harry Mulisch of dan een economische prognose voor de komende vijf jaar. Er zullen verkwikkende meningsverschillen ontstaan over de principes en over de toepassing ervan, en iedereen zal zich betrokken voelen bij de uitkomsten.
De bepaling van de Redelijke Waarde zou ons troost verschaffen door buiten de werkelijkheid een denkwereld op te roepen waarin de verhoudingen tussen de mensen tot regelmatige voldoening stemmen. Wie erover gaat nadenken, ziet allerlei mogelijke consequenties, maar alleen het idee van de rw (in het Engels: rv) heeft al een ontspannende werking.
Geld ii en Geld iii zullen uit de hun toegekende ruimte barsten als alle onderzoeksmogelijkheden benut worden. Dat mag natuurlijk niet. Wij zullen het binnen de perken houden, en gaan eerst weer aan andere dingen denken.
J.J.P.