tweederde van het gewicht van de dareik. Er gingen twintig sikkels in een dareik. Ik schrijf de som zo dat hij vergelijkbaar is met de eerste twee voorbeelden. De ‘middenterm’ is de gezochte waarde, als in het aristotelisch syllogisme:
Goud staat dus tot zilver als 13⅓ staat tot 1. Deze verhouding werd een wet van Meden en Perzen, want ze hebben er tot het eind, bijna tweehonderd jaar later toen Alexander het Perzische rijk overnam, aan vastgehouden.
Die 13⅓: 1 ziet er gek uit als het maar om twee metalen gaat, minder als we het elektron er weer bijhalen:
Aur:El:4:3 en El:Ar=10:1
Dat is dus het systeem van Croesus geweest. Hij heeft daarmee geprobeerd om het elektrongeld te verkopen alsof het zijn oorspronkelijke samenstelling van 75 procent goud had. Dat werd een enorme overwaardering van 25 procent. Hij zal daar succes mee gehad hebben en werd rijker en rijker zonder dat iemand armer werd. Immers, zolang je vertrouwen hebt dat je je overgewaardeerde slechte geld altijd kunt inwisselen voor goede gouden of zilveren munten, accepteer je het.
Darius schafte het elektrongeld af. Hij introduceerde een bimetallisch stelsel. Het lijkt een goed idee om je munten in een vaste verhouding te slaan, maar het wordt een ramp als je de vrije markt niet in de hand hebt. Wat dat betreft, lijkt het bimetallisme op de vaste wisselkoersen in de slang van het ems.
Als de verhouding goud/zilver op de vrije metaalmarkt groter is dan 13⅓, wordt de zilveren sikkel overgewaardeerd of de gouden dareik wordt ondergewaardeerd. Als de verhouding kleiner is dan 13⅓, wordt de dareik overgewaardeerd of de sikkel ondergewaardeerd. Die omslag gebeurde in 425.
Het bimetallisme werd een ramp voor de Perzische schatkist. De dareiken waren gewoon te duur en de sikkels te goedkoop. Vandaar dat de Perzen na 425 een eeuw lang weinig munten sloegen, wat tot schaarste aan munten leidde en een stagnerende economie. De Perzische koning bleef natuurlijk wel potten (letterlijk, want het edelmetaal werd in enorme potten gegoten), want de tribuutbetalingen gingen gewoon door.
Konden ze de markt in goud en zilver maar beheersen! Maar dan zouden ze alle mijnen moeten bezitten. Dat probeerden ze vergeefs. Eerst probeerde koning Cambyses na de verovering van Egypte met zijn zilver de Nubische goudmijnen te bereiken; Darius bezette de goudmijnen van Noord-Griekenland maar slaagde er niet in Athene met zijn zilvermijnen te verslaan, en zijn leger verdwaalde in Zuid-Rusland op zoek naar de bron van het Scythen-goud, dat overigens helemaal uit de Oeral kwam en dus net als het Nubische goud onbereikbaar was.
Als Alexander de Grote het Perzische Rijk in 332 verovert, treft hij enorme voorraden goud en zilver aan, die hij aanmunt om zijn troepen te betalen. Die plotselinge toename van het geld veroorzaakt eerst prijsinflatie, die omslaat in de grote welvaart van de hellenistische rijken, omdat er nu meer geld in omloop was.
Ik stap nu over naar Rome, want daar hadden ze het idee beter uitgewerkt: een gouden standaardmunt met intrinsieke waarde, die dus fluctueerde met de goudprijs, waaraan een overgewaardeerde tekenmunt was gekoppeld. Ze waren, toen ze nog strijdvaardige boeren waren, primitief begonnen met een koperen standaard: koperen baren waarvan de waarde gelijk was aan het erin verwerkte koper als standaard en daarnaast koperen munten met een oorspronkelijk op anderhalf maal de koperprijs vastgestelde waarde. In 216 voor Christus, tijdens het dieptepunt van de Tweede Punische Oorlog, want het was na de rampzalige slag bij Cannae, stapten de Romeinen over op een gouden standaard omdat de oorlog met Hannibal een enorme geldbehoefte schiep. Maar niemand had vertrouwen in het overgewaardeerde zilver, het systeem mislukte en de Romeinen hadden de oorlog bijna bij gebrek aan geld verloren.
Twaalf jaar later probeerden ze het opnieuw, met de invoering van een heel nieuw munttype, de denarius, tienstuk: tien denarii waren een gouden munt waard, wat door een forse x op de munt werd aangegeven. Dit keer sloeg het systeem op het nippertje aan, omdat Tarente en Syracuse ingenomen waren en geplunderd konden worden. Toch hadden de Romeinen de schrik te pakken, vandaar dat ze, toen ze Carthago definitief verslagen en verwoest hadden, meteen daarna in de 2de eeuw de Grieken gaan beoorlogen, waar ze ongehoorde buit uitsleepten, zodat ze voortaan genoeg reserves in de staatskas hadden. Koning Antiochus 111 van Syrië werd zo'n hoge herstelbetaling opgelegd, dat zijn opvolger zich genoodzaakt zag