weer omsingeld, heeft hij al die bankbiljetten, de hut en zichzelf aangestoken. Het moet hebben gebrand als een fakkel en de staat Equatoriaal Guinee bleef achter zonder geld.
Toen ik kort daarna het eiland Bokio bezocht, was de maatschappij dus teruggevallen op le troc. In het hoofdstadje Malabo lagen de marktkramen er leeg en verlaten bij, op straat liet zich bijna niemand zien. Ik had wel een paar ‘autoriteiten’ willen opzoeken, maar ook de regeringsbureaus lagen erbij alsof er een tornado doorheen was gegaan. Deuren en ramen hingen open; ik kon ongehinderd van bureau naar bureau slenteren, langs onbemande lessenaars, wadend door een laagje papier. Het was duidelijk dat ieder was teruggekeerd naar zijn dorp, naar het land in de wijde omtrek, om zich te wijden aan z'n yams, z'n zoete aardappelen, cassave en bananen. Vertaal dit nu in Nederlandse verhoudingen. Kok is geleidelijk gek gepest en trekt zich terug op z'n geboortedorp, geholpen door een paar getrouwen die in een paar vrachtwagens alle bankbiljetten van Duisenberg met zich meevoeren. Achtervolgd door de me trekt Kok zich ten slotte terug in een huisje bij, zeg, Nootdorp en allez hop, de fik erin. Al het geld is op, dus terug naar le troc. Dan komen de buitenlandse hulpverleners en zoeken natuurlijk in de eerste plaats naar Lubbers. Vergeefs, zij waden door lege bureaus, het Binnenhof vrijwel verlaten. Ten slotte weet een eenzame voetganger, met een kruik jenever in de hand om die te ruilen tegen boter, kaas en eieren, te melden dat de heer Lubbers vermoedelijk te vinden zal zijn op z'n landje achter de Kralingse weg, Rotterdam. En mevrouw Ien Dales dan? Dales, ach misschien zit die onder Nijmegen, ze schijnt daar nog een koebeest te hebben.
Geld is voor de samenleving wat bloed is voor het lichaam. Hoe rijker het vloeit hoe beter, het zijn doorgaans toch niet de beter verzadigde samenlevingen die een aanvalsoorlog beginnen. Voor mij hoeft het geld ook niet zo ‘eerlijk’ verdeeld te zijn, al zou ik wel willen zien dat de rijken het dan ook een beetje elegant over de balk smijten. Zo niet bij ons: al die saaie villa's achter dennetjes en berken in Aerdenhout en Wassenaar, al die opgewekte echtgenotes op ‘sensible’ schoenen en in broekrokken in de donkergroene Volvo. Misschien zouden wij een nieuw belastingstelsel moeten uitwerken waardoor men min of meer gedwongen zou zijn tot het mecenaat. Maar ik ben bang dat ze met die nieuwe rol ook niet goed raad zouden weten en toch weer de vlucht zouden nemen naar Brasschaet. Het is trouwens de vraag of ze in het Gooi ooit een Mozart of Haydn zouden vinden. Misschien is daar die unieke constellatie voor nodig van een aristocratie in de vorm van keurvorsten en prins-bisschoppen en moeilijk bereikbare gelieven, lange gevaarlijke reizen in een ijskoude postkoets met beren in het bos en de wolven en wie weet een enkele heks.
Maar ach, het hoeft niet speciaal mecenaat te zijn, het is ook al aardig als de rijken zijn zoals Barnabooth, rondreizend in zijn Vorace, die prachtige lederen koffers in de Arno gooide toen z'n kamermeisje ze niet wilde hebben, omdat ‘dat soort dingen niet voor ons soort mensen zijn.’ Een prozaïscher maar toch ook wel curieuze versie van Barnabooth heb ik ontmoet in de Argentijnse Andes: een zware norsige Fransman van in de zestig, in gezelschap van een veel jongere, sceptische blondine, reizend in een soort Vorace: een groot en zeer luxueus terreinvoertuig van eigen ontwerp, voorzien van bedden, ijskast, keuken, bar en een kleine werkplaats. Al jaren en jaren reisden ze daarmee langs alle forelstromen en -meren die op de wereld te vinden zijn, want er werd niets anders gedaan dan vissen op de dartele vriend. Zo blasé was hij inmiddels geworden dat hij de haakjes van zijn kunstvliegen had afgestompt, zodat hij wel de ‘strike’ voelde maar de vissen verder niet meer hoefde te vangen. Tegen zonsondergang heb ik hem aan het werk gezien, voorzichtig wadend door het glinsterende meer, zijn vrouw of maîtresse op een boomstam, weggedoken in een dikke trui en gapend, gápend of zij haar ziel binnenste buiten ging keren. Die oude forelvisser had wel alles wat met geld te koop is, ik misgunde het hem niet.