van een klein postagentschapje ten plattelande? Wij zouden dat met zijn tweeën aardig kunnen runnen.
Een scherp financieel onderhandelaar ben ik nooit geweest. Als ik iets schrijf of ergens een lezing houd, ben ik tevreden met het aangeboden honorarium. Maar het ontvangen van dat honorarium doet mij genoegen, en hoe hoger dat honorarium, hoe liever mij dat is.
Schulden heb ik bijna nooit gehad. In 1939 kreeg ik een gemeentelijke studiebeurs van driehonderd gulden - genoeg om het collegegeld te betalen. Na de oorlog kwam er een meneer van de gemeente Amsterdam aan de deur die vroeg hoe het met de terugbetaling van dat geld zat, want het was een renteloze lening geweest in 1939. We werden het eens over tien gulden per maand. Het duurde heel lang voor dat geld was terugbetaald. Het is voor zover ik me herinneren kan de enige schuld die ik ooit gehad heb. Wat ik graag doe, is rekeningen meteen betalen als ze binnenkomen.
Verder heb ik geen enkele aardigheid in geld uitgeven. Er zijn mensen (Marx, Multatuli) die een grote behoefte hebben aan het uitgeven van geld, mensen aan wie het uitgeven van geld een zeker genot verschaft. Ik herinner mij een buurman die met vrouw en kinderen op vakantie ging en een taxi bestelde om naar het station te gaan. Toen die taxi voor zijn deur stond, kwam hij nog even bij ons langs om een praatje te maken. Terwijl wij stonden te praten, zag ik in gedachten die taximetercijfers verspringen, en ik werd zenuwachtig. Ik ben er zeker van dat mijn buurman van dat oplopen van de rekening genoot.
Mijn neiging tot zuinigheid, gierigheid, spaarzaamheid of hoe je het noemen wilt, strekt zich ook uit over geld dat niet van mij is maar door mij beheerd wordt. Hoe dat in zijn werk gaat, laat zich door een eenvoudig voorbeeld illustreren. Een jaar of tien geleden vroeg Adriaan van Dis, die toen een rubriek van nrc Handelsblad beheerde, mij om in Antwerpen een soort bedevaart te maken langs allerlei Elsschot-plaatsen: het huis in de Lemmestraat, de kroegen waar hij kwam, het atheneum waar hij afgetrapt is, de route van het dwaallicht, de plaats waar het kantoor van de Beltransat was gevestigd, het gebied van de dorre bladeren, noem maar op. Ik mocht voor die bedevaart een paar dagen in Antwerpen verblijven en ik mocht mijn vrouw meenemen. Alle reis- en verblijfkosten werden vergoed door de krant. Thuisgekomen, moest ik een stuk schrijven over mijn bedevaart, en dat stuk zou door de krant worden afgedrukt en betaald worden.
Een van de ‘heilige plaatsen’ was uiteraard het graf van Elsschot. Dat bleek zich te bevinden op een begraafplaats die vrij ver buiten de stad lag. De eenvoudigste manier om bij dat graf te geraken, was natuurlijk een taxi naar die begraafplaats. Adriaan zou dat zeker goedkeuren en de krant zou zonder aarzeling die taxi vergoeden. Maar wie mocht denken dat wij ons per taxi naar die begraafplaats hebben begeven, vergist zich deerlijk. Er bleek een tram heen te gaan, en die tram hebben wij genomen, heen en terug. De oude Drees zou ons dat niet verbeterd hebben. Ook Harry Truman, mijn favoriete Amerikaanse president, zou ons gedrag hebben toegejuicht.