Aziz kon heel wat aan. Op mijn openhartige vraag hoeveel hij nu per maand maakte, gaf de meester van de snijbrander eerlijk antwoord: hij schatte tussen de tien- en twintigduizend gulden. Dit geld ging in een gejaagd tempo van vloeken en zuchten op. Alle wederverkopers op de dijk kenden hem. Aziz had zelden poen op zak en overal krediet. Het enige waar hij trouw voor zorgde, was dat er geld naar Algiers werd gestuurd.
Mijn - nu zijn - verterende vlam zat hem ongenadig achter de schroeiende vodden. Aziz onderging dit met de gelatenheid van het lot. ‘De engel die ons de levensadem inblaast, is belast met een opdracht ten aanzien van vier zaken: het opschrijven van ons levensonderhoud, onze levenstijd, onze daden en of wij gelukkig of ongelukkig worden,’ zo heeft de Profeet gezegd. ‘De pennen zijn van het papier en de bladzijden al opgedroogd.’
De papieren echtgenote had een tong als een zweep. De uitdrukking ‘Tu, sale Arabe!’ was haar in de mond bestorven.
Op een avond kwam ik een keer onverwacht thuis, waar ik Aziz mokkend in de slaapkamer aantrof. Boven het bed - mijn bed - had hij met lippenstift geschreven: ‘Je ne suis pas un voleur!’
Milan had een blauw oog.
Toen Aziz op een herfstnacht zich slechts aan arrestatie had kunnen onttrekken door twee uur lang, verscholen achter een woonboot, met een kartonnen doos op zijn hoofd, in de gracht te staan, had hij er schoon genoeg van. Hij klampte me aan en zei: ‘Weet je geen werk voor me? Ik ben dit leven spuugzat!’
‘Aziz, wat kun je?’
Aziz kon niets en alles. Hij gaf zichzelf het meest kans als automonteur. Natuurlijk had hij geen diploma's, maar hij verklaarde dat hij vanaf zijn achtste onder auto's had gelegen.
Ik heb me dus even teruggetrokken en bedachtzaam in mijn telefoonboekje gebladerd.
Dit resulteerde in een werkbezoek aan Amsterdam-Noord, bij een andere engel, ‘who blows like a demon’, Hans Dulfer.
Dulfer, die me vaker uit de nesten heeft geholpen, hoorde de geschiedenis vol deelneming aan, vertelde me in ruil een verhaal over drummer Ray Appleton, dat zo verschrikkelijk goed is dat ik het niet op schrift durf te stellen, en zei ten slotte: ‘Stuur hem maar langs.’
Er is niets van gekomen.
Milan besloot onder de druk van de omstandigheden af te kicken. Opeens stond de slee van haar moeder voor de deur. Milans bezittingen, waaronder Aziz, werden ingeladen en aldus verdween zij uit mijn leven, een spoor van onbetaalde rekeningen en huurschulden achterlatend.
Mijn lieveling, de man Gods, Ibn Ata'Illah zegt in zijn Kitab-al-Hikam: ‘Misschien vind je eerder genezing in pijn dan in gebed of vasten.’
Drie jaar later, tijdens de Ramadan, zag ik Aziz ineens zitten achter een kop koffie op het zonneterras van het Victoria-hotel. We vielen elkaar om de hals en hervatten de conversatie waar die gestopt was.
Aziz woonde tegenwoordig in het Noorden van het land. Hij had zelfs werk als huisschilder.
Milan had hij opgegeven. ‘Met die vrouw valt niet te leven.’
Milan was in haar pogingen om af te kicken hopeloos aan de drank geraakt. Naast handenvol methadon consumeerde ze per dag nu een liter jenever. ‘Ze ziet er niet uit, man. Er is niets meer van haar over.’
Tien jaar verder. Of Milan nog leeft, weet ik niet.
Aziz ben ik uit het oog verloren. Ik heb af en toe nog naar hem geïnformeerd bij het Algerijnse koffiehuis in de Gerard Doustraat. Mijn blonde kaaskop was geen teken van aanbeveling, zodat de gevraagde inlichting niet verstrekt werd. Pas nadat ik verschillende malen een pakje van een geeltje had aangeschaft bij een man met kennis van zaken, beloofde men mij naar Aziz uit te kijken.
O, gottegot, arme Aziz!
Allah, de Verhevene heeft gezegd: ‘O, kind van Adam! Zolang je tot Mij bidt en zolang je smeekt, zal Ik je, wat je ook gedaan hebt, zonder meer vergeven.
O, kind van Adam! Al zouden je zonden tot aan de hemel reiken en je zou Mij om vergeving vragen, dan zal Ik je vergeven.
O, kind van Adam! Al zou je met zoveel zonden aankomen dat je er nagenoeg de hele aarde mee kunt vullen, zonder naast Mij iemand anders te dienen, dan zal Ik je een vergeving van gelijke omvang schenken.’
Het koffiehuis aan de Gerard Dou is gesloten.
Op een middag kwam ik langs om een walkman in te ruilen. De ramen en de deur waren dichtgespijkerd. Op de planken hingen de Acht en Negentig Stellingen van Edje van Thijn, die ook de Zeedijk indertijd zo opfleurden: ‘De commissaris van politie... artikel zus... wapenbezit... artikel zo... handel in verdovende middelen... heeft besloten, teneinde de openbare orde te handhaven, dat!’