dat hij al zijn tijd aan de partij kon besteden. Het zware werk was Karel en Walter nog steeds aan te zien: ze hadden eelt op hun handen en je kon aan de huid van hun hoofd en nek zien dat ze buiten hadden gewerkt. Hun humeur was altijd goed en Paul had nooit het gevoel dat ze uit berekening iets anders zeiden dan ze dachten.
‘Prima, Walter,’ zei hij na de eerste hap.
‘Laten we toosten, Paul! Karel, doe je mee?’
‘Waarop drinken we? Op de partij?’
‘Dat doen we straks om twaalf uur; nu drinken we op de muziek.’
Ze klonken.
‘Achteraf bekeken, had ik wel musicus willen worden. Denk je dat me dat gelukt was?’
Paul knikte. ‘Jawel, met iets stevigs: contrabas of zo.’
‘Voor zover ik het kan horen, zingt hij de Internationale het zuiverste,’ vond Karel.
‘Maar dan was je je carrière als partijbestuurder misgelopen,’ zei Paul, ‘en je had de grote staking niet geleid.’
Walter haalde zijn schouders op.
‘Is hij al weer vergeten,’ zei Karel.
‘Waar ben je mee bezig, Paul?’ vroeg Walter. ‘Op de piano, bedoel ik.’
‘Met een vrij nieuw stuk van Peter Schat.’
‘Wacht eens: heeft hij niet iets met die opera Reconstructie te maken?’
Paul knikte.
‘Laat eens wat horen.’
‘Nu?’
‘Ja. Ken je het stuk niet uit je hoofd?’
‘Lang niet helemaal. En ik weet niet of het in goede aarde valt.’
‘Ze moeten maar wennen aan muziek uit hun eigen tijd.’
Paul stond op. Hij haalde twee wijnglazen en Hans' achterwerk van de klep van de piano. Het later rood gelakte instrument was een overblijfsel uit het rijke roomse leven van Mieke, die lang geleden les had gehad, en het werd hier in de kamer geduld, al stond het dikwijls in de weg. Voor meer helderheid en volume klapte Paul ook de bovenklep open. Stof dwarrelde op de toetsen, waar het bleef plakken in het laagje vuil en vet.
‘Hoe heet het?’ vroeg Walter, die met Karel naast de piano was gaan staan.
‘Anathema.’
Hij zette in.
‘Wat is dat?’ riep Hans na een paar maten.
‘Schat,’ zei Walter, omkijkend.
‘Lieveling, houd alsjeblieft op met die zenuwenmuziek: mijn tere gestel is daar niet tegen bestand.’
Paul ging door met de Vervloeking. Walter ging achter hem staan.
‘Kan die piano op slot?’ informeerde Jos.
‘Het is feest!’ riep Hans.
‘Het is feest!’ echode Joop.
‘Je hoort het, kameraad,’ zei Walter. ‘De partij is nog niet rijp voor nieuwe muziek.’
‘Sterft, gij oude vormen en gedachten,’ zei Karel.
Paul haalde zijn handen van het toetsenbord. ‘Ik speel wel iets romantisch.’
Walter maakte zich zo breed mogelijk. ‘Kameraden!’ riep hij op demonstratiesterkte. ‘Na het onderzoek naar de culinaire wensen van de partijleden heb ik snel een diepgaand onderzoek gedaan naar de muzikale behoeften! De uitkomst luidt: 98,5 procent wil romantische pianomuziek. Ik heb kameraad Paul opdracht gegeven onmiddellijk in deze behoefte te voorzien. Hij brengt een speciaal oudejaarsconcert voor de voorhoede van de werkende klasse, op een hoger niveau dan het nieuwjaarsconcert voor Weense adel, morgen op de tv!’
Het werd stil.
De keus was niet gelukkig, besefte Paul, maar dit was een van de weinige stukken die hij nog uit zijn hoofd kende.
Het zette in met een paar schuchtere akkoorden, waaruit zich de tonen van een melodie losmaakten; virtuoze versieringen - moeilijk speelbaar door de ongelijke aanslag - moesten de slepende melancholie verzachten. Langzame muziek was altijd riskant, herinnerde Paul zich van schoolconcerten; achter zijn rug werd het inderdaad al minder stil. Toch versnelde hij zijn tempo niet. In de herhaling klonk de melodie met de dalende motieven nog zwaarmoediger dan de eerste keer en door de gebrekkige stemming van de snaren extra treurig. Het middendeel had iets van een pastorale, idyllische volksdans; het leek of de componist troost had gezocht in de muziek van het volk. Troost? Waarom? Dat was niet uit te leggen aan mensen die het niet hoorden. Hij hoorde de kameraden al bulderen van het lachen. Als je de wereld wilde veranderen, moest je niet naar je eigen navel staren maar naar buiten kijken. Misschien zouden Walter en Karel de intentie van de muziek begrijpen, al hadden ze de taal niet geleerd. Het einde naderde; de schuchtere akkoorden en de melodie van het begin keerden terug. Een triomfantelijk slotakkoord ontbrak: het stuk bleef zweven in de kamer.
Paul bleef een paar tellen zitten, nam zijn handen van het toetsenbord en veegde zijn vingertoppen af. Er klonk een mager applausje. Jos schraapte een rest van de salade uit de schaal. Hans zette de bandrecorder aan.