Een vluchtige hond
T. van Deel
Illustratoren zijn, als ik mij niet vergis, bij schrijvers weinig geliefd. Dat blijkt al uit het feit dat er nauwelijks een prozawerk of dichtbundel verschijnt met illustraties. De uitzonderingen, zoals Een hondeleven van Ethel Portnoy en Peter Vos of Hoe de dieren in de hemel kwamen van J.M.A. Biesheuvel en Charlotte Mutsaers, bevestigen de regel dat schrijvers bij voorkeur hun boeken publiceren zonder de inmenging van beeldend commentaar.
Pas na jaren, en dan nog alleen als het bewijs is geleverd dat het verhaal of het gedicht houdbaar is gebleken, kunnen er geïllustreerde edities van worden gemaakt, zoals onlangs van Nijhoffs Het uur u door Jeroen Henneman. In feite wil elk zichzelf respecterend literair werk de aandacht trekken om zichzelfs wille en om niets anders. Zodra de beeldende kunst zich mengt met de literatuur treedt die niet meer puur op en wordt de aandacht verdeeld over twee kunsten.
Dat is minder erg dan het lijkt, maar ik geloof zeker dat het in het algemeen gesproken het beste is om verhalen en gedichten in de begintijd van hun bestaan zoveel mogelijk met rust te laten en niet te belasten met beelden die de eigen interpretaties van de lezers vanzelfsprekend altijd sturen of in de weg zitten. Dit is ook steeds het bezwaar van schrijvers tegen illustraties: dat ze de zelfstandigheid van hun boek aantasten.
Vandaar ook dat het illustreren grotendeels beperkt blijft tot, en gevonden kan worden in het marginale en bibliofiele circuit of in de nieuwjaarsboekjes die gerenommeerde uitgevers voor hun vrienden en relaties maken. En nieuwe roman van Mulisch zal nooit en te nimmer een eerste druk beleven die geïllustreerd is, maar wel doet die mogelijkheid zich voor bij een betrekkelijk obscure reeks gedichten, Opus Gran, waarbij Henneman tekeningen maakte. Zulke combinaties van kunstenaars komen wel meer voor; te denken valt aan Hugo Claus en Jan Vanriet, Roland Jooris en Roger Raveel, J. Bernlef en Siet Zuyderland, S. Carmiggelt en Peter van Straaten.
Het blijven incidenten, zulke samenwerkingen, in het geheel genomen van het oeuvre. De drukkers in de marge willen hun uitgaafjes niet alleen typografisch, maar ook anderszins aantrekkelijk maken en vragen dan vaak aan beeldend kunstenaars om beeldend commentaar. In die regio spelen zich dan ook de meeste confrontaties af tussen tekst en beeld, zoals in de Zeeuwse Slibreeks of de Zwarte Reeks van uitgeverij Herik te Landgraaf. Ook de bibliofilie, het ‘luxe’ boek, is dikwijls geneigd om beeldend kunstenaars in te schakelen bij de produktie van een boek. De meeste uitgaven van de fameuze Stichting De Roos zijn geïllustreerd.
Een heel andere categorie vormen de boeken van dubbeltalenten, zoals Lucebert, Dirkje Kuik, Leo Vroman, Armando, Hugo Claus, die zo nu en dan zijn voorzien van beeldend werk van eigen hand. Veelal is er niet eens sprake van illustreren in de strikte zin van het woord (dat er enigerlei aanwijsbaar of bedoeld verband is tussen beeld en tekst), maar meer van een blijkgeven van de dubbele begaafdheid en het globale gevoel dat beide kunsten beoefend door één persoon iets met elkaar uitstaande moeten hebben.
Voor beeldend kunstenaars met een literaire belangstelling, die de moeite willen nemen naar een beeldend antwoord te zoeken op de vraag die in een verhaal, roman of gedicht aan hen wordt gesteld, is er ten slotte nog het boekomslag. Willen schrijvers zo lang mogelijk de beeldende kunst buiten hun tekst houden, ze kunnen en mogen er geen bezwaar tegen maken dat hun boeken van de buitenkant bezien iets beweren op de wijze van de beeldende kunst. Honderden en honderden interpretaties, of zoals het door sommigen genoemd wordt: ‘leeswijzers’, zijn er gegeven door de boekomslagen. Het loont de moeite, zo merkte ik onlangs toen ik in De Revisor 1992/3 alle beeldende (dus: niet uitsluitend typografische) omslagen van de boeken van Willem Brakman van commentaar voorzag, om die werking van de beeldende op de literaire kunst nader te beschouwen.
Vooral een pocketreeks als De Salamander heeft aangezet tot velerlei verwerking van tekst tot beeld. In een aantal gevallen werden de boeken door de omslagillustratie getypeerd als autobiografisch, want de auteurs waren er gemakkelijk op herkenbaar. Dat betrof Leo Vroman De adem van Mars,