Door een toenemende beeld-cultuur op de meest uiteenlopende gebieden om ons heen - zowel positief als negatief - is de algemene aanvaarding van het fenomeen beeld ongetwijfeld toegenomen... Zo is het niet uitgesloten, dat ook de huidige latente behoefte bij jong en oud aan geïllustreerde bellettrie aanzienlijk groter is dan het magere uitgeversaanbod doet vermoeden.
- Kurt Löb
is Een hondeleven van Peter Vos en Ethel Portnoy, met prachtige ouderwetse uiterst illustratieve illustraties. Uit het feit dat auteur en tekenaar gelijk berechtigd op het titelblad staan, valt af te leiden dat ze van de aanvang af het boek zo gedacht hebben.
Maar goed, laten wij afspreken dat descriptieve illustraties niet voor alle moderne fictie geschikt zijn. Dat laat de mogelijkheid open voor een niet-realistische, decoratieve boekverluchting. Wat stellen wij ons daarbij voor? Voor mijn oog verschijnen herinneringen aan Jugendstil-vignetten en -paginaomlijstingen, die soms abstract waren, maar in de meeste gevallen een duidelijke figuratie vertoonden. Via de Arts and Craft-beweging stammen ze van de middeleeuwse boekverluchting af. In het Wenen van 1900 gebruikte Koloman Moser half-abstracte bloemmotieven als visuele begeleiding van gedichten. Mucha en Der Kinderen hebben ook zulke dingen gemaakt.
Het begrip symbolisme dringt zich op. Het duidt ongeveer een kunst aan waarvan de betekenis niet in afspraken vastligt, zoals bij allegorieën of religieuze symbolen, maar door de beschouwer zelf geleverd moet worden. Gemeenlijk wordt ervoor gezorgd dat de beschouwer daar niet helemaal vrij in is. Door kleur, compositie, verwijzingen naar de werkelijkheid of door resten van oudere mythologie of symboliek te gebruiken, worden de associaties van de kijker een bepaalde kant op gestuurd. In combinatie met een bestaand verhaal gaat dat des te beter, en daarom liggen er voor het symbolisme als illustratie goede mogelijkheden.
De stijl hoeft dan natuurlijk geen art nouveau te zijn. Op het Kent Institute of Art and Design, zo lees ik in de krant, heeft men zich gespecialiseerd in het maken van evocaties van de tekst, daarbij gebruik makend van typisch 20ste-eeuwse middelen als abstractie, collage en fotomontage. Bij mij rijst het vermoeden dat de studenten op die school misschien wel niet fatsoenlijk leren tekenen en daarom hun toevlucht moeten nemen tot modernistische trucage. Dat zijn reactionaire, lasterlijke gedachten die u vooral niet van mij over moet nemen, en die ik onmiddellijk onderdruk. Trouwens, ook het klassieke tekenen berust op trucage.
Bij het beoordelen van zulke werken kun je niet uitgaan van documentaire juistheid of typering. Veeleer is hier de vraag in hoeverre de toon of de sfeer van de tekst is getroffen
Inmiddels zijn wij gearriveerd bij de aanleiding van dit artikel, namelijk Peerebooms verhaal en de daarbij gemaakte illustraties. Ik keek, net als u, eerst naar de plaatjes. Je ziet meteen dat het geen letterlijke illustraties zijn, maar inderdaad evocaties van het symbolistische soort, deze keer in elk geval gemaakt door mensen die goed kunnen tekenen. Die van Karel Labey beviel me op het eerste gezicht het beste, vanwege de mooie brute oversnijdingen en de strenge geslotenheid van de compositie.
Toen ik begon te lezen, kwam ik gaandeweg tot andere conclusies. Het verhaal is, wat je ‘licht’ zou kunnen noemen, of opzettelijk oppervlakkig gehouden. De auteur, en daarmee het optredende echtpaar, wil niet de diepte in. Als de lezer associaties heeft met heimwee of een ongelukkige jeugd dan komt dat voor zijn eigen rekening.
Labey's tafereel daarentegen is ernstig en nadrukkelijk. De sfeer is geladen. Let op de omineuze verschijning van dat jongensgezicht achter het huis. Dat kan niet goed aflopen, dunkt mij. Het zou kunnen zijn dat hij de werkelijke bedoelingen van de schrijver weergeeft. Misschien heeft de schrijver die expres niet opgeschreven, om ze aan de evocator over te laten. Daar wou ik dan eerst Peereboom zelf over horen.
De anderen komen voor mijn gevoel veel meer in de buurt van de stemming van de tekst. Dat heeft te maken met iets als openheid, schetsmatigheid, improvisatie en met de luchtigheid van hun handschrift. In de tekst wordt immers gesproken, zo niet van luchtigheid, dan toch van vluchtigheid, dat is bijna hetzelfde. Als illustratie vind ik de bijdragen van Kempers, Van Hugten, Hillenius en Tolman beter. Maar als autonoom werkstuk blijft Labey's tekening nog steeds overeind. Hij moet hem maar gauw in een galerie gaan ophangen.