Een poëet op het dak van de wereld
Ben Borgart
Westerse reizigers die door wisten te dringen in het vooroorlogse Tibet moesten daar, bij gebrek aan wagens, te voet of op de rug van een jak verder. Het wiel bestond er nog niet. Het enige dat de Tibetanen rond lieten draaien, waren gebedsmolens. Ze hadden de tijd, ze deden alles op hun dooie akkertje. Verplaatsing over lange afstand ging hier geestelijk het beste, wat wegenbouw overbodig maakte in dit land waar Boeddha's paadjes, welbewandeld, ten slotte langs ravijnen en over bergen naar de hemel voerden. Men was gerust. Maakte een dergelijke infrastructuur Tibet niet ontoegankelijk voor vijanden?
De Chinezen lachten erom. Huns inziens keek Boeddha niet verder dan zijn neus lang was. Toen in 1950 het leger van de People's Republic binnenviel, om Tibet te bevrijden van achterlijkheid, walsten rupsbanden van tanks vrij eenvoudig de hindernissen plat. Korte metten! Soldaten wisten wel raad met monniken. De kanonnen donderden, kloosters gingen in vlammen op. Enig zwak georganiseerd verzet van met hout gewapende vegetariërs werd in bloed gesmoord.
Toen de rook was opgetrokken, blonken er emblemen van communistisch heil. ‘Treur niet,’ zei Peking, ‘wij brengen hier beschaving... wij zijn gekomen om jullie te verlossen uit middeleeuws isolement.’ Ah. Ter motivatie voor deze inlijving gold bovendien dat Tibets priesterstand de arme bevolking uitzoog, en de Dalai Lama zou baden in weelde. Uit geschriften van ontdekkers blijkt hier niets van. Sir Charles Bell zowel als Heinrich Harrer, die beiden jarenlang met zo'n godkoning omgingen, wijzen juist verwonderd op hun soberheid en omschrijven hen als je reinste asceten. Hierop wordt slechts één uitzondering vermeld, in de 17de eeuw. Met name de zesde incarnatie van de dynastie. Deze uitverkorene, genaamd Welluidende Zuiverheid, schijnt zich een gevangene te hebben gevoeld in het Potala, hun hoog gelegen maar saaie paleis te Lhasa. Vermaakzin maakte zich van hem meester. Uit verveling begon hij kunst te beoefenen, en zakte van lieverlee af tot avonturisme en lichtzinnigheid.
Zijn voorganger had nog wel zo voorbeeldig geregeerd dat deze als de ‘Grote Vijfde’ de geschiedenis inging. Voor het volk leefde hij nog na zijn dood. Om zijn goede invloed te laten voortduren, hielden de ministers zijn overlijden in 1680 zowat een decennium geheim, onder het mom dat hij in retraite was. Ondertussen was zijn nieuwe lichaam al aardig aan het opgroeien. Het betrof een boerenjongen, aangewezen door de tekens, die pas op tienjarige leeftijd aan het hof bekend werd gemaakt, en die tot dan toe in het huis van zijn ouders een gewone opvoeding had genoten. Het resultaat was rampzalig. Hij was nu eenmaal vertrouwd geraakt met wereldse geneugten, waar hij zijn hele leven een hang naar hield. Zo hield hij van pikante spijzen, placht wijn te drinken, danste, zong liederen, verfraaide zijn uiterlijk, en met de regels van het celibaat schijnt hij het niet zo nauw te hebben genomen. Het volk liet hij met rust. Misschien zijn enige verdienste. Overigens ging het gerucht dat hij, een oogje in het zeil houdend, hier en daar in het rijk verscheen in diverse lichamen. Eén ervan bleef op de troon achter, terwijl het andere in de gedaante van een herder door de velden zwierf om het geloof van zijn onderdanen te toetsen. Een kwestie van illusionisme? Toverij? Lama-mystici erkennen wel de mogelijkheid van zo'n persoonssplitsing, weggelegd voor een enkeling, een bijzondere geest, ofschoon sommigen het niet uitsluiten dat Welluidende Zuiverheid op die manier ook het gezelschap van meisjes zocht.
Volgens Heinrich Harrer leefde hij in elk geval ‘nur für schöne Sachen’.
Charles Bell, een Brits gouvernementsgezant, die rond 1900 contact had met de dertiende Dalai Lama, kreeg weinig te horen over die illustere voorganger. Het leek om een spook te gaan. ‘Welluidende Zuiverheid?’ Die had zijn naam geen eer aangedaan. Nu ja, hij had een schitterend tempeltje voor de Slangengoden bij de stadsvijver laten bouwen, hij had smaak, dat wel,