Zelf was ik bijzaak; de verovering was hoofdzaak. Ik werd belegerd, in gesprekken, in brieven, in worstelingen en omhelzingen. Maar bij het bereiken van de hoofdzaak wonnen de bijzaken aan gewicht. Toen mijn slot ontcijferd was, toen ik mijzelf prijsgaf, toen onze discussies zonder woorden kwamen te zitten (de woorden die we gebruikten, weigerden van betekenis te veranderen en hun heen-en-weergewip bracht een slechts met grote inspanning nog hoorbare achtergrondruis voort: haar gekanker op mijn rationaliteit, mijn gedram over de exacte betekenis van die term), toen onze smaak meer punten van overeenstemming dan van verschil telde, toen de spanning week en de sleur dreigde, wierp zij mij van zich, althans de brokstukken die ze verzamelde. In één gebaar dóór bond zij het geheel aan zich. Niet slechts mijn zwijgzaamheid, maar mijn gehele karakter wilde ze bezitten. Niet alleen mijn wangen wilde ze kussen; ik moest haar gaan liefhebben. Niet alleen de begeerte en de nieuwsgierigheid dienden te worden bevredigd; opeens moest de romance iedere vlaag van ironie afweren en waren we geen vrienden meer, maar minnaar en minnares, homoseksualiteit of geen homoseksualiteit. Dat laatste deed er in feite weinig toe, want haar interesse in seks was beperkt. Ze nam genoegen met masturbatie en de gezamenlijke masturbatie bevredigde haar dieper dan officieel heteroseksueel geneuk. Geen wonder, met zulke minnaars.
Wij definieerden onze verhouding terwijl deze meedeinde op de boldertocht van ons studentenleventje. Wij genoten van de definities niet minder dan van die bewegingen. We ontkenden en herzagen er onze verhouding mee. Ik beschouwde ze niet als uitspraken, maar als gebeurtenissen; de opkomst en ondergang van een woord leken op die van de zon. De definities waren voedsel, middelen van vervoer: om in leven te blijven en om van de ene plek naar de andere te komen, hanteerden we onze formuleringen. Uit angst voor de roest en bovendien bang om onder de voet te worden gelopen door de verplichtingen van familie, school en vrienden. Een definitie was, kortom, een schutting. Voor sommige mensen houdt het woord meer in dan alleen een klank en een betekenis en dient het in de eerste plaats de tastzin: een muur van woorden om tastend langs te kronkelen. Een grens. Een afrastering. Uitspraken zouden daarin gaten branden; ze zouden de anderen in onze verhouding betrekken. Uitspraken gingen tenslotte over de buitenwereld, of waren opgebouwd met hun vreemde woorden, die we weliswaar verstonden, maar niet werkelijk accepteerden. Zolang wij in beweging bleven - en die beweging mocht van ons heel lang duren - kon en moest de omgeving geweerd worden. De regels hielden rekening met ten hoogste twee spelers, die geen centimeter voor elkaar opzij gingen en vasthielden aan hun eigen taal. Op onze manier was het een paradijs, een in snipperuren geïmiteerd Eden, waar de stemmen van God en Duivel door ons werden nagesynchroniseerd. Ik trok de schors van de ratio om mijn schouders, zij verhief zich tot instinct. We babbelden wat af.
‘Verhouding’ heeft mij steeds een mooi woord geleken. Niet enkel fluistert het iets over het balanceren; ook heeft de balans meer te maken met kwantiteit dan met kwaliteit. Niet de aard van de deelnemers staat centraal, niet de intimiteit van hun omgang is in het geding; maar het gewicht van hun relatie. De wijze waarop ze elkaar tegemoet treden, is ondergeschikt aan de tijd dat ze dit volhouden zonder zich te bekommeren om de buitenwacht. Het gaat bovenal om de liefde voor elkaar in verhouding tot de liefde voor anderen. Het was niet een engel die ons jaren later het paradijs uit joeg; we waren het zelf en aapten zijn klapwieken na. Het was maar schijnbaar een wezen van buiten onze Hof, dat ons het paradijs uit lokte. Het was ons spiegelbeeld. Toen we op elkaar uitgekeken raakten en samen een blik in de spiegel wierpen, zagen we niet eenzelfde paar. We zagen allebei de ironie. Maar ik zag de vrijblijvendheid, de vrijheid; zij zag de onzekerheid, de afstandelijkheid; we zagen er niet langer de grap van in.
De avond waarop wij elkaar voor de eerste maal kusten, voerde zij de regie. Het licht beperkte zich tot de rode stipjes van de cassetterecorder. De muziek voor de gelegenheid bestond uit speciaal opgenomen etudes van Chopin. Haar keuze; ik moest oefenen tenslotte, zij kon al kussen. We zaten op de grond, ik met mijn rug tegen de klerenkast, zij geleund tegen het bureau. Alleen mijn nieuwe witte broek en de helft van haar gezicht waren te zien. We raakten verstrengeld, zonder te stoeien. Ze vierde de overwinning bij voorbaat. Als de avond net als de vorige avonden verlopen zou zijn, hadden we gevochten: het niet gemeende gevecht diende als dekmantel. Als de geliefde niet werd veroverd, ontbrak in elk geval de smadelijke afgang na het gelijkspel, want het gevecht leverde altijd een winnaar op, nu eens de een, dan weer de ander, en het winnen leidde ons af van het wel beoogde, maar niet