Huwelijksreis
Hans van Willigenburg
In de winter van 1986 logeerde ik een paar dagen in Goslar, een kilometer of vijftien van de ddr-grens.
Vlak daarvoor kreeg ik de sleutel van een Audi 100 in mijn hand gedrukt. Een cadeau van mijn vader. Hij kon het niet langer aanzien. De tweedehands auto waarin ik destijds bij het ouderlijk huis kwam voorrijden, associeerde hij met niet-functionerende remmen, spekgladde banden en doorgeroeste bodems. Ik verwees naar mijn karige studiebeurs zodra hij begon over ‘dat ellendige stuk oudroest’. Hij tolereerde het zo'n half jaar. Toen, tijdens een van mijn weekendbezoeken, legde hij zijn hand op mijn schouder en vroeg hij op ongewoon amicale toon of hij iets alcoholisch voor me kon inschenken. Die toon maakte me even ongerust. Ging hij onthullen dat hij kanker had? Dat hij ontslagen was? Dat hij ging scheiden? Zoals altijd bleek de werkelijkheid (mijn werkelijkheid) geruststellender dan ik dacht; vader hief zijn glas en maakte opgelucht bekend dat ik zijn wagen kon overnemen zodat ik voortaan in ‘een fatsóenlijke automobiel’ zou rijden - alsof hij de familie van een schande bevrijdde.
Ik ben een verwende, makkelijke jongen. Niet gehinderd door vage schuldgevoelens lijfde ik gretig mijn nieuwe bezit in. Vader sprong voor de helft bij toen ik aankondigde met de Audi in stijl op huwelijksreis te gaan. Een Duitse auto namelijk, ‘leistungsfähig’ van bumper tot bumper, kwel je mijns inziens niet met boodschappenritjes (een bouvier hou je ook niet aan de ketting). En dus haalde ik een oud plan van stal: een verkenningstocht langs het ijzeren gordijn. Op mijn studentenkamertje legde ik een liniaal op de kaart en trok vanaf Arnhem een potloodlijn oostwaarts. Bij de ddr-grens stopte ik. Ik boog mij over de kaart en zag dat ik midden in het Harz-gebergte was gestrand. De grootste plaats in de omgeving heette Goslar. Telefonisch boekte ik er een hotel.
Waarom het ijzeren gordijn? Ik was nieuwsgierig naar de plek waar niemand lacherig over kon doen. Samen met studievrienden lachte ik al zó veel om wat er op het wereldtoneel gebeurde, dat ik sterk het gevoel kreeg dat de eigenlijke voorstelling, het verhaal van de wereldgeschiedenis, al afgelopen was. Dat ik leefde tijdens een gezellige receptie waar vrolijk werd nagebabbeld. Iets wat ik zeker kon waarderen, waarvan ik zelfs zei er dankbaar voor te zijn (‘ik hóef geen bloed aan mijn handen of modder onder mijn schoenen’), maar wat me soms ook gruwelijk verveelde. Want nóóit leidde het gewauwel ergens toe, hetgeen waarschijnlijk niet eens onze eigen schuld was, maar eerder die van de omstandigheden: de immense welvaart die ons alsmaar verleidde tot een vòlgend feest, een vòlgend drinkgelag, een vòlgende babbelsessie waarin alle conclusies van de vorige keer met intens filosofisch genot op losse schroeven werden gezet. Moe van dit mechanisme zocht ik iets waar al het geleuter geen vat op kon krijgen: een onomstotelijk feit.
Ik logeerde in een tamelijk luxe hotel. Luxe genoeg om me enigszins belangrijk te voelen. 's Ochtends stapte ik met een mentale hongerigheid uit bed die ik van mezelf niet kende. Ik schoof de gordijnen opzij en wierp een blik op mijn Audi 100, die op de binnenplaats van het hotel stond geparkeerd. Daarna vouwde ik onmiddellijk de kaart open en bepaalde mijn route van de dag. Steeds was het streven om de weg te vinden die zo dicht mogelijk langs de Oost/West-grens liep, zodat ik met mijn verrekijker een flink eind in ‘de andere wereld’ kon kijken. Met een blauwe viltstift merkte ik de route die ik later die dag met de Audi 100 zou rijden. Op sommige plaatsen ‘kuste’ mijn blauwe lijn de dikke, groene lijn van de Oost/West-grens. En daar ging het om, dat was mijn reisdoel: de vrijage met het ijzeren gordijn.
‘Halt! Staatsgrenze’. Deze tekst stond zo om de 100 à 200 meter op bordjes langs een kniehoog hek van prikkeldraad. De bordjes sierden de vriendelijke kant van de grensstrook, die van de Bundesrepublik Deutschland. Om de spanning (mijn spanning) een beetje op te voeren, stapte ik over deze hindernis heen. Hoewel het weinig voorstelde (hieraan zou men zich aan Oostzijde niet storen), was het genoeg om mezelf een James Bond